Koereigers en ijsbergen
We zijn ruim over de helft van het traject van South
Georgia naar Gough Island. Elke dag een graadje erbij, het is nu overdag al 11
graden en het zeewater is 7 graden. Eergisteren passeerden we de Antarctische
Convergentie, de lijn waar antarctisch zeewater het warmere subantarctische water
ontmoet en daar onder duikt. De lijn die de ecologische grens van Antarctica
aangeeft. En tot onze stomme verbazing kwamen we daar tot tweemaal toe weer
koereigers tegen. Eerst twee die op het dek landden een tijdje aan boord zijn
gebleven, maar daarna toch weer zijn verdwenen, later twee die het schip geen
blik waardig keurden en die stug doorvlogen richting Australiƫ. Hoeveel van die
reigertjes moeten er wel niet van het Zuidamerikaanse continent afgeblazen
zijn? Misschien wel duizenden, allemaal ten dode opgeschreven.
Minstens zo verbazingwekkend was dat we halverwege South
Georgia en Gough, ruim ten noorden van de convergentie, nog een verspreide
vloot tegenkwamen van ten minste tien forse ijsbergen, tweeduizend kilometer
bij de Weddellzee vandaan, waar ze vandaan gekomen moeten zijn. Zo ver noordelijk
heb ik die geloof ik nog nooit eerder gezien.
In de zee om ons heen laten zich steeds meer broedvogels
zien van Gough Island en Tristan da Cunha: grijze stormvogels, Schlegel’s
stormvogels, grote pijlstormvogels, geelneusalbatrossen en roetkopalbatrossen.
Het weer houdt zich aardig. Een bries uit het westen die ons lekker vooruitduwt en een zee die zich behoorlijk koest houdt.
Het hevige rollen waar we een dag en een nacht last van hebben gehad, is over.
Overmorgen Gough, waar we niet mogen landen, maar wel in de zodiacs vlak onder
de kliffen heen en weer mogen kruisen… we houden de weerkaart angstvallig in de
gaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten