zaterdag 21 juni 2014


Een paar dagen rond Longyearbyen

Na de North Atlantic Odyssey, van Nederland via Jan Mayen naar Spitsbergen, aan boord van de Plancius, staat voor mij een ijsberenspecial op het programma, aan boord van het zusterschip Ortelius. Ook daar mag ik de passagiers vermaken met lezingen en andere verhalen. Maar tussen het van boord gaan van de Plancius en het inschepen op de Ortelius liggen vijf dagen, die ik zoet moet brengen in Longyearbyen, de hoofdstad van Spitsbergen. Erg ver kun je niet gaan zonder bijzondere veiligheidsmaatregelen, want overal liggen ijsberen op de loer. Ze worden op deze  plek maar heel zelden gezien, maar je kunt toch maar beter op je hoede zijn. Ik zou niet de eerste zijn die binnen zicht van deze hoofdstad (zeg maar dorp) verscheurd zou worden.

Tijdens mijn vijf dagen zie ik hoe in rap tempo de bloemetjes tevoorschijn komen. Een kale bruine helling kan van de ene op de andere dag overal paarse plekken vertonen. Dan zijn pollen van de laag over de grond kruipende zuiltjessteenbreek, een soort die je ook in de Alpen kunt tegenkomen boven de 2000 m. Verder ontluiken mooie gele sneeuwboterbloemen, de witte bloemen van de achtster, vierkante lavendelheide en nog diverse andere soorten, alles even klein en pietepeuterig. Het voorjaar ontploft als het ware en gaat direct over in de korte zomer. Kom je hier over twee maanden terug, dan kleuren de herfstblaadjes van de twee centimeter hoge poolwilgtapijten de toendra goudgeel.

Er zijn vanuit Longyearbyen twee lange wandelingen mogelijk, die als veilig worden beschouwd. De ene voert je een kilometer of vijf landinwaarts in Adventsdalen, het dal dat uitmondt in de Adventsfjord waar Longyearbyen aan ligt. De weg loopt zeer open door een breed vlak dal met zo hier en daar een huis en er razen met grote regelmaat auto’s voorbij. IJsberen houden niet van lawaai. De andere wandeling loopt een kilometer of vijf de andere kant op, via de haven langs de oever van de Adventsfjord tot even voorbij  bij het Vliegveld. Tussen het vliegveld en de oever van de fjord ligt de camping, waar je je eigen tent kunt opzetten, of een tent kunt huren. Ook deze plek wordt als veilig beschouwd.

Ik verblijf in Spitsbergen Nybyen Gjestehus, ook wel kortweg aangeduid als de Guesthouse, een kilometer of twee landinwaarts van het centrum verwijderd, in een zijdalletje  dat loodrecht op de fjord staat en waarin de nederzetting zich genesteld heeft. Langs de wanden van dit dal zijn de overblijfselen te zien van kolenmijnen, de reden tot vestiging alhier. De eerste exploitant was de Amerikaan Longyear, die zijn naam aan het stadje heeft gegeven. Hoog boven de mijnen hoor je de hele dag het gekir van duizenden kleine alken, die hier in kolonies op de puinhellingen tussen de losse stenen nestelen. Op de lagere hellingen, waar de puinkegels plaats maken voor toendravegetatie, hoor je de stemmen van brandganzen die hier in kleine groepjes verspreid aan het grazen zijn. Dit zijn niet de brandganzen die bij ons overwinteren. Deze trekken naar Schotland. De onze komen van Nova Zembla, veel verder oostelijk in de poolzee. Een derde populatie broedt op Groenland en overwintert in Ierland. Soms vliegen er kleine rietganzen over. Die komen wel naar Nederland en Vlaanderen om te overwinteren en sommige dragen Vlaamse kleurringen aan hun poten. Op de puinvlaktes langs het riviertje tusen Nybyen en het centrum kom ik geregeld sneeuwhoenders tegen, waarvan de hanen wit zijn met een rode knobbel boven het oog, en de hennen bruin. Overal in het dorp kom je rendieren tegen, die tussen de huizen grazen. Je zou het niet zeggen, maar dit zijn wilde dieren. In Skandinavië zijn ze vee, eigendom van de Saami, maar hier behoren ze niemand toe, Maar omdat er niet op geschoten wordt zien zij ons niet als een gevaar. Het wilde rendier van Spitsbergen is een aparte ondersoort met kortere dikkere poten dan het continentale rendier. Veel zijn nog gehuld in een dikke witte wintervacht.

De weg Adventsdalen in loopt langs de hondenkennel, even buiten de bebouwde kom. Achter hoog gaas zitten hier de sledehonden, die periodiek losbarsten in wolvengehuil. Vogelaars gaan hier altijd naartoe in de hoop de zeldzame ivoormeeuw te zien, die als aaseter soms op het hondenvoer afkomt. Mij is dat niet gegund, maar we hadden immers al prachtig ivoormeeuwen gezien bij die ijsbeer met zijn bloederige prooi in het pakijs! We vind ik in een ondiepe poel langs de weg enkele paartje koningseiders, waarvan de mannetjes onwaarschijnlijk gekleurde koppen hebben met een grote oranje knobbel op de snavel, groengele wangen en een grijze bovenkop, waarbij de kleuren zijn gescheiden door zwarte lijnen. Tot mijn stomme verbazing zie ik ze op de kop in het water staan trappelen, grondelend als een wilde eend, om in ondiep water lekkers van de bodem te pakken. De nauw verwante gewone eidereend zoekt zijn voedsel duikend en ik had aangenomen dat andere eiders dat ook zouden doen. De eidereend is een vogel van de zeekust en zoekt zijn voedsel op de zeebodem. De koningseider leeft vooral in zoetwaterplassen en vertoont zich minder vaak op zee.

Het talrijkste vogeltje is de paarse strandloper. Overal zie je ze lopen, ook langs de weg, en als je eraan komt gaan ze nauwelijks voor je opzij. Net als de rendieren en de pinguïns van de zuidpool kennen zij ons niet als een gevaar. Kennelijk doet onderzoek aan deze beestjes, want er zijn er opvallend veel met gekleurde ringen en vlaggetjes aan hun poten, waardoor ze individueel herkenbaar zijn. Minder algemeen zijn de bonte strandlopers, die nu in hun broedkleed rondlopen met een zwart buikje. De mooiste steltloper is de rosse franjepoot, met zijn haast knaloranje verenpak. Hij zoekt zijn voedsel in het water en heeft daartoe zwempootjes, met verbrede lobben aan de tenen, die hem de naam franjepoot hebben bezorgd. Bij franjepoten zijn in tegenstelling tot de meeste andere vogels de vrouwtjes opvallend gekleurd en hebben de mannetjes een bruine schutkleur. Het wijfje legt de eieren, maar het mannetje mag ze uitbroeden en de kinderen opvoeden. Net als de paarse strandlopers laten de franjepootjes zich ongestoord tot enkel meters benaderen. Mooie foto’s van vogels maken is op Spitsbergen een koud kunstje.

woensdag 18 juni 2014


Witte beesten in sneeuw en ijs

Een dag varen boven Jan Mayen bereiken we het pakijs al. Waar de warme Golfstroom Noorwegen tot de Noordkaap, ver boven de poolcirkel ijsvrij houdt, zorgt een zuidwaarts gerichte koude zeestroming vanuit de poolzee langs de oostkust van Groenland voor een band pakijs die tot aan de zuidpunt van Groenland kan reiken, op dezelfde breedtegraad als Oslo. Het pakijs bestaat uit een wirwar van besneeuwde ijsschotsen, soms dicht opeen, soms meer verspreid met open water ertussen, zodat we er met het schip tussendoor kunnen laveren. Verschillende malen zien we een ijsschots waar dwars overheen een spoor  loopt van dikke voetafdrukken. Niet zo heel lang geleden moet hier een ijsbeer zijn gepasseerd!Tientallen verrekijkers en telescopen speuren continu de horizon af, op zoek naar die ietwat gelige stip, en kort voor middernacht is het raak: op een los drijvende schots zit een ijsbeer op zijn gat. Langzaam manouvreert de kapitein het schip erop af, bijna geluidloos glijdend tusen de schotsen. De beer steekt zijn neus in de lucht om onze geur te inspecteren. Om een beer te naderen moet je hem niet tegen de wind in besluipen, maar juist openlijk met wind mee, om hem uitvoerig van jouw aanwezigheid kennis te laten nemen. Een paar meter bij de beer vandaan is de sneeuw felrood gekleurd. Zeehondenbloed. Het kadaver ligt net onzichtbaar achter een sneeuwrichel. De beer loopt er naartoe en krabt er met zijn voorpoten sneeuw overheen. Hij wil niet dat wij zijn prooi afpakken. Even later bedenkt hij zich en trekt het dier weer onder de sneeuw vandaan om er wat van op te eten. De beer is een mannetje van een jaar of zes oud en hij heeft deze zeehond waarschijnlijk niet zelf gedood. Hij is te schoon. Waarschijnlijk heeft een andere beer het beest gevangen en gevild, en daarna alleen het lekkere onderhuidse vet en de hersenen opgegeten. Onze beer is niet het enige witte dier dat de zeehond heeft gevonden. Er zijn ook witte meeuwen: grote burgemeesters, die erg op onze zilvermeeuwen lijken, maar de zwarte vleugelpunten missen, en de nog veel wittere ivoormeeuwtjes. De ivoormeuw is een zeldzame meeuwensoort uit het noordpoolgebied, hoog op het verlanglijstje van de vogelaars. Ze zijn als aaseters vaak te vinden rond ijsberen en hun prooien. Na een uurtje laat de kapitein het schip heel stilletjes achteruitlopen en laten we de afstand tot de beer groeien. Het is prachtig weer, de middernachtzon staat fors boven de horizon, in de luwte is het bijna warm en het licht is betoverend.

We volgen al zeehonden spottend de rand van het pakijs verder naar het noorden, komen toch ook weer in open zee terecht, en bereiken na twee dagen opnieuw het ijs, nu vlak ten noordwesten van Spitsbergen. Het is wat nevelig en we kunnen net de contouren onderscheiden van Amsterdamøya, waar de Hollanders in de eerste helft van de zeventiende eeuw een bloeiende walvistraanindustrie hadden. Binnen enkele decennia stortte de onderneming in omdat toen de Groenlandse walvissen, waarop de industrie gebaseerd was, rond Spitsbergen waren uitgeroeid. In het ijs ontmoeten we onze vierde witte diersoort, na ijsbeer, grote burgemeester en ivoormeeuw. We spotten een beloega, de witte walvis, een soort die hier soms in grote groepen in de mondingen van de fjorden voorkomt, maar deze heeft zich in zijn eentje in de openingen tussen het pakijs begeven.

We worden getrakteerd op twee dagen ongelooflijk mooi weer, met felle zon en prachtige berglandschappen met sneeuw en ijs rond de Spitsbergense fjorden. In de Magdalenafjord onmoeten we een kudde walrussen die tussen het ijs zwemmen en zich soms met hun bromsnorkoppen met lange ivoren slagtanden hoog boven het water verheffen om ons beter te kunnen bekijken. In de Kongsfjord, waar de onderzoekersnederzetting Ny Ǟlesund aan ligt, komen we nog veel meer beloega’s tegen. Verder zuidelijk bezoeken we  nog een groep walrussen die vadsig op het strand liggen.

In Longyearbyen gaan de passagiers ’s ochtends van boord. ’s Middags komt de nieuwe groep aan. Ik ga ook van boord, blijf vijf dagen op Spitsbergen en neem dan deel aan een korte reis op het zusterschip Ortelius.

donderdag 12 juni 2014


Een dagje Jan Mayen

Na een intermezzo van een paar weken volgt op de Atlantic Odyssey de North Atlantic Odyssey. Een langere naam, een kortere reis. Duurt de Atlantic Odyssey vijf weken, de North Atlantic Odyssey beslaat slechts twaalf dagen. Het is de aanloop voor het Arctische seizoen. We vetrekken op 6 juni uit Hansweert aan de Westerschelde, nadat het schip daar gedurende de afgelopen weken grondig onder handen is genomen. Jaarlijks groot onderhoud. We varen bij prachtig zomerweer de Westerschelde af, vlak voor de Vlissingse Boulevard langs en dan de Noordzee op, naar het noorden. De zee is vlak en al gauw zien we jan van genten en noordse stormvogels, broedvogels van de Britse rotskusten. We hebben een grote groep Vlamingen aan boord, van de Vlaamse natuurorganisatie Natuurpunt. Veel enthousiaste vogelaars die met grote telescopen op statief op het observatiedek staan. Als de zee wat ruwer was zouden die al snel allemaal omdonderen, maar het gaat goed. Behalve vogels spotten ze ook geregeld bruinvissen en zo nu en dan een witsnuitdolfijn.

Na vijf dagen varen doemt het eiland Jan Mayen op aan de horizon. Dat wil zeggen, alleen de onderste helft. De bovenste helft blijft verscholen in laaghangende bewolking. Dat is hier meestal zo. Geen uitzicht op de Beerenberg, de meer dan 2000 m hoge vulkaan die in 1985 nog uitbundig vuur gespuwd heeft. De met gletsjers en sneeuw bedekte berg laat zich zelden aan voorbijgangers zien. In de vroege ochtend varen we van vanaf het zeegebied ten noordoosten van het eiland, waar we vannacht nog geprobeerd hebben wat walvissen te scoren, langs de zuidwestkust naar de landingsplaats bij de Noorse militaire basis, waar we even op bezoek gaan om wat souvenirs te kopen of een ansicht naar huis te versturen. Op de steile puinhellingen boven de basis, aan de onderrand van het wolkendek, kirren grote groepen kleine alken, en op verticale kliffen kleven overal noordse stormvogels.

De voorafgaande dagen zijn onwaarschijnlijk goed verlopen. De zee is al vijf dagen als een spiegel, in een gebied waar het verschrikkelijk tekeer kan gaan. Ideale omstandigheden om walvissen te spotten. Tussen wilde golven zijn ze heel moeilijk te vinden, maar op en vlakke zee zie je ze al op grote afstand, als ze boven komen om adem te halen. Ik heb nog nooit eerder zo vaak vlak achter elkaar zoveel orka’s gezien en ze zo mooi voor de lens gehad. En ik heb nog nooit eerder zoveel butskoppen goed van dichtbij gezien. En dan gisteravond foeragerende vinvissen, die met hun grote bekken boven water kwamen in een zee die om ons heen krioelde van de kleine vissen. Over de identiteit van deze vinvissen vechten de kenners nog een beetje, maar zeker is dat er ten minste twee noordse vinvissen bij waren, een soort die op deze hoge breedte behoorlijk zeldzaam is. Kortom, op walvissengebied is deze reis uitzonderlijk productief. Vorig jaar zagen we op dezelfde reis tot Jan Mayen helemaal geen enkele walvis.

Jan Mayen ligt zo’n beetje middenin dat deel van de noordelijke Atlantische Oceaan dat tussen Noorwegen, Groenland, IJsland en Spitsbergen in ligt en wordt zelden bezocht. In 1614 hebben de Nederlanders hier een bloeiende walvisvangstindustrie opgezet. Dat is dit jaar precies 400 jaar geleden, en om dat te vieren komt de Hollandse marine hier binnenkort een bezoekje brengen aan de Noorse basis, zo vertelt de commandant ons. De bloei van die walvisindustrie heeft overigens maar kort geduurd, want binnen enkele decennia waren de walvissen hier volledig uitgeroeid en stortte de business in. Hetzelfde geldt voor de vangst van walrussen, die hier massaal werden afgeslacht en van hun fraaie ivoren tanden werden beroofd. Walrussen zijn hier nog niet weer teruggekeerd.

Na het bezoek aan de basis lopen we langs de enige weg die het eiland rijk is, via het vliegveld (een onverharde airstrip) en een lage pas naar de andere kant van het eiland, waar we weer worden opgepikt door de Plancius, die inmiddels is omgevaren. We maken voordat we aan boord gaan nog even een korte zodiac-cruise langs wat adembenemende zeevogelkliffen met drieteenmeeuwen, dikbekzeekoeten en noordse stormvogels, en de vogelaars zien vanaf het dek van de Plancius kans met hun telescopen tussen de eidereenden op het strand een jong mannetje koningseider te identificeren. Als iedereen weer aan boord is lichten we het anker en zetten koers naar het noorden, richting pakijs waar ons wie weet wat allemaal te wachten staat.

Voordat we naar het noorden afbuigen cruisen we ten afscheid nog even langs de noordwestkust en dat blijkt een goed idee te zijn. Een wonder geschiedt! De wolkenlaag breekt open, de zon breekt door en de mist rond de berghellingen lost plotseling op. In de volle zon verrijst naast ons de Beerenberg in vol ornaat, van zeeniveau tot de dubbele top, met fel glinsterende sneeuwhellingen en spectaculaire gletsjers die afdalen tot in zee. Wat een bonus!

Mijn mooiste vondst vandaag? Een onbeduidend plantje. De arctis staat vol onbeduidende plantjes, die hier onder de barre poolomstandigheden niet graag groter worden dan een paar centimeter. Een mooi voorbeeld is de poolwilg, twee centimeter hoog, met twee frisgroene blaadjes waartussen een echt bloeiend miniatuurwilgenkatje te bespeuren is. De wilgjes vormen dichte matten die soms enkele vierkante meters kunnen beslaan. Iemand die katjes aan het fotograferen was en daarbij achteloos met een gelaarsde voet vol op het naastgelegen wilgenwoud ging staan, kreeg te horen dat dit wel de ultieme vorm was van een ‘canopy walk’. Mijn plantje van vandaag: de oesterplant (Mertensia maritima), een strandplantje dat ik graag wilde zien en waarnaar ik vorig jaar tevergeefs heb gezocht op Spitsbergen. En hier staan ze langs de strandwal zomaar in het zwarte vulkaanzand. De oesterplant heeft blauwgroene blaadjes, zo ongeveer met de kleur van de blauwe zeedistel. De bloemetjes, drie tot vier millimeter in doorsnee, zijn mooi donkerblauw. Waar komt de naam oesterplant vandaan? Wel, pluk een blaadje af, stop het in je mond en kauw er op. Ogen dicht en je proeft verse oesters. Alleen de champagne ontbreekt.

woensdag 4 juni 2014


Zwavelzwam

Het is al weken geleden dan mijn avontuurlijke Atlantic Odyssey de laatste halte op de Kaapverdische Eilanden bereikte. Veel valt er over dat laatste stukje ook niet te vertellen. Het is altijd een heel gedoe voordat we van het schip af mogen en losgelaten worden op het eiland Santiago. De immigratie hier werkt onvoorstelbaar langzaam en waag het niet daar wat van te zeggen. Er blijft dan nog net genoeg tijd over voor een rondrit over het eiland, voordat we ’s avonds in het vliegtuig stappen dat ons naar Lissabon brengt, waarvandaan we doorreizen naar onze respectievelijke eindbestemmingen. Ik was met een groepje vogelaars mee om te proberen wat van de karakteristieke Kaapverdische vogelsoorten te zien. Zonder veel moeite vonden we de endemische Kaapverdische rietzanger bij de botanische tuin in het hart van het eiland, en bij het stuwmeer waar altijd interessante watervogels te zien zijn in dit overigens gortdroge land, vonden we de o zo zeldzame Kaapverdische purperreiger, die volgens sommigen een aparte soort is (en dan meteen een van de zeldzaamste reigers op aarde), maar volgens anderen niet meer dan een wat bleek uitgevallen ondersoort van de ‘gewone’ purperreiger. Verder liepen er fraaie zilverreigers rond en een groepje lepelaars, waarschijnlijk afkomstig uit Nederland. In andere jaren hebben we hier wel lepelaars gezien met Hollandse kleurringen aan hun poten.

In Nederland wachtten mij andere spannende zaken. Ik ging op pad met grutto-onderzoekers, waar heel veel over te vertellen valt, maar dat doe ik een andere keer. De grootste verrassing was een paddenstoel. Van de winter had ik het al eens gehad over eetbare paddenstoelen, oesterzwammen en valse oesterzwammen, en nu liepen (of eigenlijk reden, want het gebeurde tijdens een autoritje) we stomtoevallig tegen een dikke zwavelzwam aan, die een meter boven de grond aan een beschadigde eikenstam groeide langs een Drents klinkerweggetje. Dik, mals, sappig zwamvlees, waar het sap nog uit droop na het afsnijden. Een kilo of twee, genoeg om met vier personen drie maaltijden mee te maken. En dan was dit nog maar een kleintje, ze kunnen tot 25 kilo zwaar worden. De zwavelzwam is een zeer schadelijke parasiet, die met zijn mycelium het inwendige van de boom waarop hij groeit totaal verrot en uitholt, totdat die op een kwade dag spontaan ineenstort. Het vruchtlichaam verschijnt in het voorjaar en is onmiskenbaar. Er is geen andere zwam die zulke fraaie felgele dikke tongen vormt, die dakpansgewijze boven elkaar zijn gerangschikt. Het vlees wordt wel vergeleken met kip of kalkoen en je kunt er heel goed schnitzels van snijden. In Engeland noemen ze hem wel ‘chicken of the woods’, maar ik zie de overeenkomst niet, noch wat smaak, noch wat structuur betreft. Lekker om in reepjes te bakken met wat ui en spaanse pepertjes, en bovendien een fraai gerecht. De reepjes worden bij bakken nog wat donkerder geel, tot bijna oranje.

Zo, en dan morgen weer aan boord, terug op de Plancius. Ik had wel aan boord kunnen blijven na de Atlantic Odyssey, van Kaapverdië naar Hansweert in Zeeland, en dan morgen het zeegat weer uit, de Schelde af naar de Noordzee en dan noordwaarts op wat wel de ‘North Atlantic Odyssey’ genoemd wordt, als tegenhanger van die lange zuidelijke odyssey waar ik net vanaf ben gekomen. De tocht gaat eerst naar het oude walvisvaarderseiland Jan Mayen, ten noorden van IJsland en te oosten van Groenland, en dan langs de rand van het pakijs naar Spitsbergen. Wat gaan we zien? We zullen wel zien!

zaterdag 26 april 2014


Sint-Helena, Ascension en de evenaar

Sint-Helena, het eiland waar Napoleon zijn laatste dagen heeft gesleten, geldt als een eiland waarvandaan men onmogelijk kan ontsnappen. Toch is het niet zo heel lang geleden iemand gelukt. In 1990 werd de Nederlandse kapitein Willem Merk betrapt op het vervoeren van marihuana en op Sint-Helena in de gevangenis gegooid. Willem deed er twee jaar over om alles voor elkaar te krijgen voor zijn ontsnapping. In de werkplaats wist hij namaaksleutels te fabriceren, waarmee hij de deuren van de gevangenis kon openen en hij wist precies wanneer de bewakers wel of niet aanwezig waren. Zo maakte hij geregeld nachtelijke uitstapjes. Uit de bibliotheek jatte hij een bladzijde uit een atlas met een kaart van de Atlantische Oceaan. Hij overwoog een jacht te stelen, maar bedacht dat dat direct ontdekt zou worden en dat men hem dan wel snel zou inhalen. Hij vond een handlanger die hij voor 100 pond een bootje in elkaar liet flansen met een bamboestok als mast en een dekzeiltje als zeil. Met een opgespaarde voorraad droog voedsel en een flinke hoeveelheid flessen met water verliet hij op een nacht het eiland en zette koers naar Brazilië. In een storm verloor hij zijn pet, waardoor de zon hem daarna genadeloos roosterde. Uitgeput landde hij in Brazilië, waar hij zijn bootje vernietigde en zich op het strand liet vinden door een vrouw die hem verpleegde en voedde. Daarna reisde hij naar de hoofdstad Brasilia, waar hij op de Nederlandse Ambassade zijn zonden opbiechtte. Aangezien hij al langer in de gevangenis had gezeten dan de straf voor hetzelfde vergrijp in Nederland geduurd zou hebben, werd hij niet uitgeleverd. In plaats daarvan kreeg hij een nieuw paspoort en een ticket naar Nederland.

Het bier en de fish cakes op Sint-Helena smaakten weer als vanouds, al moesten we daarvoor wachten tot onze tweede dag, de zaterdag na Goede Vrijdag, omdat op Goede Vrijdag alles, maar dan ook alles gesloten was.

Twee dagen varen brengt ons op Ascension Island, waar we vorig jaar een dag lang helemaal niet konden landen vanwege zware deining. Nu waren de omstandigheden goed, we konden onze eilandtoer maken en er ’s nachts getuige van zijn hoe die enorme zeeschildpadden zich het strand op slepen om daar een kult graven waarin ze hun eieren leggen. Soepschildpadden (green turtle) leven langs de Braziliaanse kusten waar ze zeegrasvelden begrazen. Ze komen helemaal hier naartoe zwemmen om op de gouden stranden hun eieren te leggen, een tocht van 2000 km, zonder eten. De wijfjes leggen in de loop van een maand of twee, nog steeds zonder eten, zo’n 5-600 eieren, en komen daarvoor vijf keer aan land. Per keer leggen ze dus ongeveer 100 eieren. Daarna zwemmen ze terug naar Brazilië, Ze maken deze reis eens in de drie jaar.

Ascension is een desolaat vulkaaneiland met fantastische maanlandschappen. Je zou hier zwart vulkaanzand verwachten, maar wonderlijk genoeg zijn de stranden goudgeel. Het zand bestaat uit fijngemalen schelpen en koralen die het darmkanaal van knagende vissen zijn gepasseerd. Een wonder dat de Braziliaanse schildpadden ontdekt hebben dat je daar zo lekker je eieren in kunt begraven.

Anderhalve dag voorbij Ascension passeren we de evenaar. Mij valt de eer te beurt de rol van Neptunus te spelen. De kok had een mooie bruine brij gefabriceerd van havermoutpap en chocola, waarmee de passagiers flink werden overgoten en ingesmeerd, omdat ze zonder eerst toestemming aan Neptunus te vragen over de streep waren gegaan.

donderdag 17 april 2014


Tristan da Cunha en de weergoden

De weergoden die ons in de eerste helft van deze Atlantic Odyssey zo vreselijk hebben tegengewerkt, hebben zich een paar dagen van hun beste kant laten zien toen ze ons in een recordtijd naar Tristan da Cunha hebben geblazen, waardoor we daar een volle dag eerder aankwamen dan was berekend. Maar nu hebben ze zich weer tegen ons gekeerd. In de nacht voordat we bij Tristan arriveerden draaide de stormachtige wind van zuidwest naar noordwest en dat betekent grote golven en deining recht in het piepkleine haventje, dat zich aan de NW-zijde van het eiland bevindt. En inderdaad, er kon niet geland worden. Een delegatie eilanders slaagde er met hun reddingsboot in langszij te komen en met acrobatische toeren aan boord te klimmen, zodat in ieder geval de paspoorten gestempeld konden worden. Verder kwam politieman Conrad Glass aan boord met zijn vrouw Sharon. Zij varen verder met ons mee als passagiers. En er kwam een hevig dansende open boot langszij met vracht die wij mee moeten nemen naar Sint-Helena, verpakt in big bags die met veel gedoe door onze hijskraan worden opgepikt en aan boord gehesen, waarbij het nogal eens voorkwam dat zo’n zak al drie meter hoog was opgehesen en dan door ons slingerende schip alsnog even in zee werd gedompeld. Een heel gedoe. De vracht bestond voornamelijk uit twee ton aardappelen voor vrienden en familie op Sint-Helena die al maanden zonder zaten.

Er zat niets anders op dan vluchten naar de luwte aan de zuidoostzijde van het eiland. Daar konden we in kalmer water onze zodiacs te water laten voor een zodiaccruise langs de keienstrandjes en kliffen van Sandy Point en Stony Hill, op zoek naar pinguïns, albatrossen en pelsrobben. De hele volgende dag moesten we in de luwte van het eiland blijven, omdat de NW wind was aangewakkerd tot een regelrechte storm. Pas op dag drie konden we landen, nadat de wind naar het zuiden was gedraaid en in kracht was afgenomen. Tijdwinst omgezet in tijdverlies. Onze middag op Tristan was aangenaam, als altijd, met wandelingetjes door het dorp, naar de Potato Patches, en naar de top van het piepkleine vulkaantje dat in 1961 vlak naast het dorp uit de grond verrees, waardoor de hele bevolking geëvacueerd moest worden. Na twee jaar in een kamp in Engeland gebivakkeerd te hebben, konden ze terugkeren naar hun vredige eilandje, waar je ’s nachts niet op straat beroofd wordt en waar je nooit je deur op slot hoeft te doen.

Dag vier bracht ons een prachtige landing op het naburige onbewoonde Nightingale Island, waar miljoenen zeevogels nestelen en waar de vogelaars onder ons het vooral gemunt hebben op drie soorten zangvogel die nergens anders ter wereld voorkomen, de Tristanlijster, de Tristangors en Wilkinsgors. Vooral de laatste is gezocht, want die komt alleen maar voor in een klein stukje bos nabij de top van het eiland, met een wereldpopulatie van een paar of veertig. De andere twee zijn talrijker en de nieuwsgierige lijsters lopen je voortdurend voor de voeten, zodanig dat je haast je best moet doen er niet op te trappen.

En dan nu op weg naar Sint-Helena, waarbij de weergoden opnieuw besloten hebben ons het leven zuur te maken. In plaats van een lekkere stevige zuidoostpassaat die ons hier meestal vlot over de oceaan blaast, hebben we drie dagen harde wind uit het noordoosten gehad. Heel vervelend, want dat betekent nog meer slingeren en stampen, en vooral: alweer vertraging. We komen een dag later aan, waardoor het hele programma aan land op de schop moet om er nog wat van te maken, en we hebben deze reis al zo verschrikkelijk weinig dagen aan de wal gehad. Tot overmaat van ramp arriveren we op Goede Vrijdag en dan is de hele dag alles dicht. Geen winkel, geen restaurant en zelfs geen bar of terrasje open voor ons en men is niet bereid daar voor ons een mouw aan te passen. We kunnen dan niet eens ergens een biertje halen.

woensdag 9 april 2014


Een dagje South Geogia en een middagje Falklands

De tegenslagen blijven ons plagen. Zware zeegang bracht onze snelheid omlaag, waardoor we een halve dag later bij South Georgia aankwamen dan gepland was, en een middagje cruisen in de prachtige Drygalskifjord kwam te vervallen. Het was al donker toen we in de buurt van de oostpunt van South Georgia aankwamen.

Bij een ongelukkige val in haar hut had een oudere dame haar arm gebroken. Scheepsdokter Sam had de arm aardig stabiel weten in te pakken dus het leek erop dat we haar rustig als patiënt aan boord zouden kunnen houden totdat ze op Ascension Island, over een week of drie, een vliegtuig naar huis zou kunnen nemen om de boel daar verder te laten repareren. Dat was ook wat zij zelf het liefste wilde. Maar de laatste dag voor South Georgia kreeg ze last van uitvalsverschijnselen in haar hand, dus dokter Sam vreesde dat er een zenuw bekneld was geraakt, die dan ook eventueel doorgesneden zou kunnen worden langs een scherpe botrand. Dus werd een bezoekje geregeld aan het hospitaaltje op King Edward Point, waar permanent een groep Britten aanwezig is. Maar eerst gingen we ’s ochtends aan land in Fortuna Bay, waar we een lekkere wandeling konden maken naar de kolonie koningspinguïns die daar gevestigd is. Heerlijk, al die geluiden en geuren. De zee rond South Georgia is het hele jaar ijsvrij en rijk voorzien van voedsel, dus de koningspinguïns kunnen hier in alle maanden broeden. Je ziet dan ook vogels met eieren, maar ook kuikens in allerlei stadia. ’s Middags naar Grytviken, de verlaten walvisvaardersbasis, met vervallen installaties, het museum, de toeristenwinkel en een eindje verderop de basis van King Edward Point met het hospitaaltje. In Grytviken ligt ook Sir Ernest Shackleton begraven, een van de grote helden uit het “heroïsche tijdperk”  van de zuidpoolexpedities aan het begin van de twintigste eeuw. Op het begraafplaatsje brengen we altijd een toast uit op “The Boss”, die hem volgens de overlevering zelf ook graag lustte. We delen wodka uit in plastic bekertjes, nemen een slok en gieten de rest uit over zijn graf.

Op de röntgenfoto zag de arm er verschrikkelijk uit. Overlangs gespleten bot, dwars liggende scherven, een grote puinhoop. Er was geen sprake van dat dat gezet kon worden. Daar moest een operatie met pennen en schroeven aan te pas komen, en, zo snel mogelijk, een evacuatie naar het dichtstbijzijnde vliegveld. Dat was Stanley op de Falklandeilanden. Einde van het programma van de Atlantic Odyssey. Einde van het bezoek aan South Georgia, waar we nog veel meer hadden willen doen. Minimale consequentie: Tristan da Cunha overslaan  en straks vanaf de Falklands rechtstreeks naar Sint-Helena. Een ramp voor de passagiers, vooral voor diegenen die speciaal vanwege Tristan geboekt hebben! Zeven mensen hebben we nu aan boord die twee jaar geleden ook mee waren, toen we met motorpech vastliepen bij South Georgia, waar we hebben moeten wachten op een ander schip dat ons naar Montevideo heeft gebracht. Zeven mensen die het nu voor de tweede keer proberen! Op weg naar Stanley was de ether dagenlang overladen met e-mails en satelliettelefoongesprekken met scheepsagenten, de bazen van Oceanwide Expeditions, verzekeringsmaatschappijen, luchtvaartmaatschappijen en familie. De stemming daalde tot ver onder het vriespunt, vooral toen we tegen een nieuwe storm in moesten boksen, die onze snelheid terugbracht tot drie knopen. Op weg naar Stanley zouden we alweer een dag  verliezen op wat voor schema we ook zouden bedenken. Het compromis dat uiteindelijk uit de bus kwam is dat de hele reis met vier dagen is verlengd, waardoor we ondanks de omweg via de Falklands, toch nog een bezoek aan Tristan da Cunha in het programma kunnen inlassen. Mensen die op Ascension hun geplande vlucht niet kunnen halen en geen plaats kunnen vinden op een andere vlucht mogen gratis mee naar het eindpunt op de Kaapverdische Eilanden. Vluchten daarvandaan wijzigen is geen probleem. In Stanley hebben tien passagiers het schip verlaten: de patiënt, haar echtgenoot, en nog acht mensen die zich in verband met verplichtingen niet konden veroorloven vier dagen later thuis te komen. Voor de rest hebben we er een genoeglijke middag gehad, voornamelijk in de kroeg.

En dan nu eindelijk op weg naar Tristan da Cunha. Aan het rijtje tegenslagen kunnen we na storm, mist, ijs en medische evacuatie ook nog een aardbeving toevoegen. De patiënt zou in Stanley worden opgehaald met een ambulancevliegtuig vanuit Santiago de Chili, maar omdat daar net een aardbeving plaatsvond, was het niet duidelijk of dat ding wel kon komen. Zolang er geen vervoer was geregeld, weigerden de autoriteiten in Stanley de patiënt van boord te laten gaan, de hufters.  Gelukkig kwam al snel het bericht dat het vliegtuig met enige vertraging alsnog in aantocht was. Aan lijst van hindernissen kunnen we nog een raketlancering in Frans Guyana toevoegen, die mogelijk zou kunnen leiden tot een regen va n radioactieve deeltjes (hoe en waarom??) in de zuidelijke Atlantische Oceaan, in een baan die precies tot aan onze route naar Tristan reikte. We moesten daarom een heel klein beetje zuidwaarts omvaren, maar de vertraging die dat heeft opgeleverd is verwaarloosbaar.

Inmiddels zijn we een week onderweg vanaf Stanley en we hebben niet anders gehad dan krachtige wind in de rug, waardoor we vleugels hebben gekregen. We komen nu een volle dag eerder aan bij Tristan da Cunha dan de bedoeling was. Mogen we een keer een meevaller hebben?

dinsdag 25 maart 2014


Een weekendje Antarctica

De weergoden zijn ons niet gunstig gezind. Het begon al bij ons vertrek uit Ushuaia. Overdag was het nog prachtig weer, maar tegen de avond begon de wind lelijk aan te trekken. De weerkaart liet in het hele zeegebied rond Kaap Hoorn en de Drake Passage voor de komende dagen een gigantisch stormgebied zien, tot windkracht 11. Vooral de afmeting van de depressie baarde ons zorgen. Golfhoogte op zee wordt niet alleen bepaald door de windkracht, maar vooral ook door de duur van de storm en de strijklengte, dat is de afstand waarover de golven zich kunnen ontwikkelen. In alle opzichten beloofde deze storm ons gigagolven te bezorgen waar niemand graag op zit te wachten. De kapitein besloot dan ook bij de oostelijke uitgang van het Beaglekanaal ’s avonds om elf uur voor anker te gaan, in afwachting van betere tijden. Aan de overkant lag een ander schip ook al voor anker. Ruim 32 uur hebben we daar gelegen, voordat de storm zover geluwd was dat we zonder al te veel ellende aan de oversteek naar Antarctica konden beginnen. Toch werd iedereen de volgende twee dagen nog flink door elkaar geschud en is er de nodige huisraad tegen de vlakte gegaan. We mikten op English Channel, tussen Greenwich en Roberts Island in de Zuid-Shetlandeilanden. Daar liggen een paar prachtige, grillig gevormde eilanden onder de naam Aitscho Islands. Aitscho is de fonetische weergave van de letters HO, in plat Engels uitgesproken, de afkorting voor Hydrographic Office. De eilandjes bestaan uit een wirwar van vulkanische rotspunten in een prachtige landschappelijke setting. Het eiland Barrientos bood ons hier na landing aan het eind van de middag een mooie wandeling, met nog behoorlijke aantallen ezelspinguïns en keelbandpinguïns, pelsrobben, een zeeluipaard, zuidpoolkipjes en grote jagers. Na Barrientos verhuisden we ‘s nachts naar de Antarctic Sound, waar we meestal een landing op het continent kunnen maken, op het puntje van het Antarctisch Schiereiland, soms bij de Argentijnse basis Esperanza in Hope Bay, of even verderop op een smal strandje onder het enorme klif van Brown Bluff. In de ochtend gingen we bij koud, mistig weer voor Anker in Hope Bay. We hebben de situatie een paar uur aangezien, maar uiteindelijk van een landing afgezien. Er was inmiddels een zuidoosterstorm opgestoken die de temperatuur omlaag bracht tot 17 graden onder nul, wat met wind chill factor een gevoelstemperatuur opleverde van minus 35 graden celsius. Bij een onbeschermd gezicht geeft dat binnen een half uur bevriezingsverschijnselen. Een ritje van tien minuten over onstuimig water, waarvan het buiswater overal onmiddellijk op bevriest, ook op ons, wordt dan een onverantwoorde onderneming. Inmiddels had zich in de Drake Passage een nieuwe zware storm ontwikkeld, dus vluchten in de richting van onze volgende bestemming, South Georgia, was geen aantrekkelijk alternatief. We zouden hier, net als eerder in het Beaglekanaal, betere tijden moeten afwachten in de beschutting van de Zuid-Shetlandeilanden. Plan B: een continentale landing in Cierva Cove, een mijl of 100 verder naar het zuiden, weg bij het stormgebied. Maar plan B werd geheel gefrustreerd door een enorm veld pakijs dat met het getij de hoek om was komen drijven en Hope Bay geheel afsloot van open water. We probeerden het linksom, rechtsom, er dwars doorheen, dan weer linksom en rechtsom, maar we kwamen er met geen mogelijkheid door. De potdichte mist, afgewisseld met horizontale sneeuwjachten, maakte het er niet makkelijker op. Met die strenge vorst dreigde alles ook nog eens razendsnel aan elkaar te vriezen. Bij de invallende duisternis werden de pogingen gestaakt. Kerend tij en draaiende wind zouden de volgende dag de oplossing moeten bieden, maar menigeen ging naar bed met visioenen van een langdurig verblijf, waarbij we uiteindelijk door ijsbrekers gered zouden moeten worden, zoals rond Kerstmis ook al met een ander schip gebeurd was. Maar in de ochtend bleek het ijs inderdaad iets losser uit elkaar te liggen, zodat we ons er met betrekkelijk weinig moeite doorheen konden wurmen. Cierva Cove lag nu na al die verloren uren te ver weg. Plan C: een korte landing op een mooi eilandje net om de hoek, maar ook hier versperde een gordel pakijs ons de weg. ’s Middags viel de wind helemaal weg, de mist trok op, er kwam bijna een zonnetje door, en de temperatuur steeg naar minus negen. Om ons heen ontvouwde zich dan eindelijk dat mooie Antarctische landschap dat in alle folders staat. Plan D maakte veel goed: een uurtje in de zodiacs, dik ingepakt, rondtoeren tussen ijsschotsen en ijsbergen, met overal op het ijs rustende zeehonden (krabeters en een zeeluipaard) en pinguïns, en boven ijs rondzwenkende superelegante sneeuwstormvogels. Daarna achter de luwende storm aan richting South Georgia, met als geweldig afscheidscadeau van deze regio twee walvissen, bultruggen, moeder en volgroeid kind, die wel een uurlang heel nieuwsgierig rond het schip speelden, waarbij ze alsmaar onder het schip doorzwommen om aan de andere kant weer boven te komen. Later nog een groep van een stuk of tien dwergvinvissen en een familie orka’s. En zo kwam het met ons weekendje Antarctica toch nog helemaal goed.

donderdag 20 maart 2014


Een dagje Vuurland

 Van Klein Bollenbult naar Tristan da Cunha, met een omweg via Vuurland. Op weg naar de Plancius in Ushuaia, om in te schepen voor mijn tiende Atlantic Odyssey. Voor de veiligheid neem ik altijd even de tijd voor een extra dagje in Ushuaia, want je weet maar nooit. We hebben al een paar keer gehad dat bagage niet aankwam, en je hebt ook zomaar een dag vertraging als Aerolineas Argentinas op het laatste moment besluit in staking te gaan. En het schip wacht niet. Dus heb ik even een autootje gehuurd om een dagje te toeren, eerst naar het Tierra de Fuego National Park, een prachtig stuk oerbos met leuke vogels zoal de magelhaenspecht, een enorme Woody Woodpecker met een fantastische rode kuif. Het bos bestaat uit niet veel meer dan drie soorten bomen van het geslacht Nothofagus, de zuidelijke beuk, veelal in kromme, knoestige vormen. Opvallend zijn de kankerachtige vergroeiingen, veroorzaakt door een schimmel waarvan de bolvormige vruchtlichaampjes vroeger werden gegeten door de inmiddels uitgestorven Vuurlandse Indianenstammen. ’s Middags nog even naar de Garibaldipas gereden voor wat fraaie uitzichten over het Fagnanomeer en mooie besneeuwde bergtoppen rondom. En dan, na een nachtje slapen in een eenvoudig hotelletje, aan boord van de Plancius. Het is prachtig zonnig weer, maar de voorspellingen zijn slecht. We varen nog bij redelijk weer tegen zonsondergang het Beaglekanaal uit naar het oosten, maar de kapitein besluit nog in de monding van het Beaglekanaal voor anker te gaan om de passagiers in ieder geval een rustige eerste nacht te bezorgen. Buitengaats, rond de beruchte Kaap Hoorn, raast een storm op ons af met windkracht 10-11, dus die willen we even laten passeren voordat we ons in de open zee storten. De storm houdt aan, dus kunnen we nog een hele dag genieten van het uitzicht op Vuurland, terwijl de met schuimkoppen getooide golven rondom het schip in de loop van de dag groter worden. De temperatuur is gedaald tot 2 graden Celsius en soms jaagt de natte sneeuw horizontaal om ons heen. Een mooi begin van de reis. Nou ja, dit heet per slot van rekening een “expedition cruise”, dus een beetje avontuur hoort erbij.

zaterdag 15 maart 2014


Klein Bollenbult revisited

Lange tijd niet geblogd, de hoogste tijd om dat weer eens op te pakken. In de zomer, herfst en winter veel beleefd. De interessantste ontwikkeling is wel de (her)ontdekking van eetbare paddenstoelen. Mijn moeder ging vroeger met ons paddenstoelen zoeken in het Spanderswoud tussen Bussum en Hilversum. Wij kwamen thuis met parasolzwammen, kastanjeboleten, eekhoorntjesbrood, cantharellen en eetbare russula’s. Later heb ik zelf nog geregeld cantharellen geplukt, maar toen die te zeldzaam werden om er nog echt geregeld van te kunnen oogsten, zijn de eetbare paddenstoelen uit mijn belangstellingssfeer verdwenen. Maar met mijn verhuizing naar het noorden des lands vorig voorjaar kwam ik in aanraking met overvloedige groei van eekhoorntjesbrood in Drenthe en aangrenzend Groningen, zelfs in de grasbermen van mijn huidige woonplaats Leek. Toen aan het eind van de herfst het eekhoorntjesbrood op was (ik kon ze tot eind november nog plukken!) wilde ik meer, dus ik ging mij verdiepen in de late paddenstoelen, zoals de heerlijke paarse schijnridderzwam, het delicate fluweelpootje en de gewoon oerig lekkere oesterzwammen die ik nog tot ver in januari vond. Over die oesterzwammen wil ik nog wel een opmerking maken. In het begin had ik grote moeite ze te onderscheiden van de groene schelpzwam. Sommige gidsen zeggen dat die vrij zeldzaam is, maar in Noord-Drenthe komt hij veel talrijker voor dan de oesterzwam, en in sommige stadia en kleurvormen kunnen die twee verrassend veel op elkaar lijken. Het beste kenmerk is de overgang van de plaatjes naar het zijdelings geplaatste steeltje. Bij de oesterzwam lopen de plaatjes helemaal af, bij de schelpzam eindigen ze abrupt en is het steeltje duidelijk geler van kleur. Maar soms zijn de steeltjes zo kort dat dit niet goed te zien is. Schelpzwammen zijn niet giftig en worden door sommigen als eetbaar aangemerkt, maar ze zijn niet lekker (ze ruiken ook niet lekker). Laten zitten dus. Maar wat mij betreft zouden ze omgedoopt mogen worden tot valse oesterzwam. Nu is het wachten op de voorjaarspaddenstoelen. Maar voordat het zover is ga ik eerst maar weer eens voor een flink aantal weken de oceaan op, voor mijn tiende Atlantic Odyssey, die mij ijs en vooral weder dienende voor de twaalfde keer op Tristan da Cunha zal brengen. De komende weken genoeg stof om over te bloggen dus. Waarom nu dan dit verhaal onder de titel ‘Klein Bollenbult revisited’? Welnu:

 Na mijn laatste blog over Spitsbergen, in juni, kwam bij uitgeverij Atlas Contact mijn nieuwe boek Eilanden, van Andøya tot Vuurland uit. Het boek werd door de pers aardig ontvangen en het doet mij dan ook genoegen dat er in oktober al een herdruk moest komen. Dat is goed nieuws, want dat betekent dat ik er met dit boek voor de tweede maal in mijn leven in slaag met de royalties boven het niet-terugvorderbare maar wel daarmee verrekenbare voorschot uit te komen. Met Het waterhoentje van Tristan da Cunha (Atlas 1997), helaas niet meer leverbaar maar soms te vinden bij bol.com, is mij dat ook gelukt, maar al mijn andere boeken zijn ondanks lovende pers voortijdig bij De Slegte terechtgekomen. Jammer dan. In Eilanden bespreek ik een negentigtal eilanden, verspreid over de wereld, van noordpool tot zuidpool en van tropische paradijzen als de Seychellen tot mijn favoriete meest geïsoleerde eiland Tristan da Cunha in de stormachtige zuidelijke Atlantische Oceaan. Het aardige is nu dat het eiland dat in de pers het meest tot de verbeelding sprak en dat ook in radio-interviews veel aandacht kreeg, het piepkleine eilandje Klein Bollenbult was. Dat komt door de toevoeging ‘eiland in de Drentse Aa’. Hoe kneuterig kun je het bedenken. Iedereen moest weten hoe dat nu zat – een eiland in de Drentse Aa. Ik ben er nog een keer door het moeras naartoe gesopt met Joost Huijsing van Vara’s Vroege Vogels, waarbij wij beiden door de kragge zijn gezakt en tot het kruis in de naar zwavel stinkende prut kwamen te zitten. De klotsende, met donkerbruin veenwater gevulde laarzen leverden wel heel mooie geluidsopnamen op. Zo mooi dat in de uitzending luisteraars werd gevraagd hun mooiste eilandervaring naar de VARA te sturen. Een deskundige jury (ik dus) zou de inzendingen beoordelen en enkele van de besten zouden dan mijn boek als prijs ontvangen. Prachtige inzendingen heeft dat opgeleverd en ik heb veel inzenders onrecht aangedaan door hun bijdrage niet te honoreren.

Inmiddels was ik erachter gekomen dat er ook een Grote Bollenbult heeft bestaan, ook een eiland in de Drentse Aa, even stroomafwaarts van Klein Bollenbult, net onder Huize Glimmen, gemeente Haren. Net als Klein Bollenbult is de Grote Bollenbult aan de oever vastgegroeid. Beide waren eigendom van de Marktgenoten van Glimmen en werden geëxploiteerd als schraal hooiland. Maar de Marktgenoten wilden er wel vanaf, die kleine onrendabele snippers waar je alleen maar met een bootje bij kon komen. Begin twintigste eeuw zijn ze op een veiling verkocht aan particulieren, en Klein Bollenbult is uiteindelijk per legaat in de jaren veertig in handen gekomen van Natuurmonumenten. Beide Bollenbulten zijn inmiddels volgegroeid met hoogopgaande wilgen en elzen. De polder ten westen van Huize Glimmen, tussen de linkeroever van de Drentse Aa en de A28, is niet zo lang geleden voor waterberging ontgraven. Daarbij is de oeverstrook van het riviertje gespaard gebleven in de vorm van een parelsnoer van langgerekte eilandjes. Het meest noordelijke eiland bestaat voor de helft uit de voormalige Grote Bollenbult. Klein Bollenbult mag dan nu definitief aan de oever vastzitten, de Grote Bollenbult is herboren als eiland! Wie weet waar hij moet kijken kan dit eiland op weg naar Groningen zien liggen vanaf de A28, aan de rechterkant, even voorbij de afslag Glimmen.