donderdag 4 juni 2015


Jan Mayen en het pakijs

Het is alweer een paar dagen geleden dat we een geweldige landing konden maken op Jan Mayen, een godverlaten eiland in de Noord-Atlantische Oceaan zo’n beetje tussen IJsland, Groenland en Spitsbergen in, maar zoals ik al zei, ik ben geen trouwe blogger. Na onze zeer succesvolle dagen in Schotland, op Fair Isle en op Mousa in de Shetlands, hebben we een wat teleurstellende oversteek naar Jan Mayen gehad. De in de reisbrochures beloofde walvissen lieten het grandioos afweten. Ik heb dat al eerder meegemaakt, maar voor de passagiers was dat wel even slikken. Toch bleef de stemming erin. Er werden wel veel prachtige zeevogels gezien.

Bij het benaderen van Jan Mayen zag het er slecht uit. Er stond een harde noordoostenwind en de zee was getooid met schuimkoppen. De windrichting liep precies in het verlengde van het langgerekte eiland, dat van noordoost naar zuidwest verloopt. Dus of we in het kleine baaitje bij de Noorse basis beschutting zouden kunnen vinden voor een veilige landing, was nog maar de vraag. We kregen het eiland in zicht, maar alleen de onderste helft. Donkere rotspartijen en sneeuwvelden vervaagden al op geringe hoogte in grauwe wolkenmassa’s, maar dat is hier heel gewoon. Op de noordoostpunt van het eiland rijst de beroemde Berenberg, een reusachtige vulkaan die nog in de jaren tachtig actief is geweest, uit de zee op tot meer dan 2000 meter hoogte. Maar daar was niets van te zien. Jan Mayen is een berucht mistgebied, omdat hier warme en koude golfstromen elkaar ontmoeten. De top van de Berenberg is doorgaans een dag of vijf per jaar te zien. Ik heb tot nu toe veel geluk gehad: ik ben hier twee keer eerder geweest en beide keren heb ik de berg in zijn volle glorie mogen aanschouwen. Het leek erop dat dat deze keer niet het geval zou zijn. Maar naarmate we naderden, brak de lucht open en begonnen zich fragmenten van de hellingen te vertonen in gaten in de bewolking, eerst alleen aan de linkerflank, maar later ook aan de rechterzijde. En op het moment dat we de landing in gang zouden zetten, was de hele berg van voet tot top te zien, met een iel zonnetje erover.

Op korte afstand van het eiland viel ineens de golfslag weg, doordat een korte kaap ons luwte verschafte. Er stond wel een forse branding op het landingsstrandje, maar het belangrijkste was dat bij het schip zodiac-operaties aan de gangway mogelijk waren. De landing ging dus door! Wel moesten bij het strand de zodiacs onmiddellijk door stafleden in waadpakken bliksemsnel worden omgedraaid, om te voorkomen dat brandingsgolven over de achterzijde de bootjes zouden vullen en alle inzittenden nat zouden spatten,. De boeg is altijd beter bestand tegen aanrollende golven.

Het voorjaar was op Jan Mayen nog maar net begonnen. Vorige week lag alles nog onder de sneeuw, maar nu begon de vegetatie te ontluiken. Er waren veel minder bloemen dan vorig jaar om deze tijd, omdat het voorjaar dit jaar veel kouder en later was. Alleen van de zuiltjessteenbreek vonden we een paar bloeiende exemplaren. De andere soorten moesten nog tevoorschijn komen. Ook de ‘wouden’  van de poolwilg moesten nog ontluiken, de tapijten van twee centimeter hoge wilgjes die al in augustus goudgele herfstkleuren gaan vertonen. Hoog tegen de hellingen zagen we duizenden nestelende noordse stormvogels, en van de steile puinhellingen kwam het hoge gekir naar beneden rollen van onnoemelijke aantallen kleine alkjes, die daar tussen de stenen hun nesten hebben.

De Noren ontvingen ons allervriendelijkst. We kregen koffie en mochten paspoorten en ansichtkaarten stempelen. Plan A was omn over het eilnd naar de andere knt te lopen, een wandeling van 9 km langs een onverhard weggetje, naar Kvalkrusbukta (Walrusbaai), waar we dan over een paar uur weer zouden kunnen worden opgehaald. Maar het weer was te onzeker, en je wilt niet na 9 km te horen krijgen dat je maar weer terug moet lopen, omdat er aan de andere kant niet met zodiacs geland kan worden., We gingen dus terug aan boord en voeren om de zuidpunt heen, om alsnog te proberen laat in de avond een landing uit te voeren (tegen middernacht, maar de zon gaat hier toch niet onder). Maar zoals gevreesd, bleek het bij Kvalrusbukta onmogelijk te zijn, omdat de zee rond het schip veel te woest was. Het bleef dus bij een prachtige vaartocht lang de noordwestzijde van het eiland, waar tienduizenden stormvogels in het late zonlicht aan het voedsel zoeken waren, als fel witte stippen tegen een fantastische achtergrond van zwarte en donkerrode vulkanische rotsen. En tot drie uur ‘s nachts konden we genieten van uitzicht op de hele Berenberg, die enorme besneeuwde ijsklomp, prachtig belicht in de middernachtzon.

Ruim een dag varen ten noorden van Jan Mayen bereikten we het pakijs. De walvissen lieten zich nog steeds niet zien en ook met zeehonden wilde het niet lukken. We koersten met de Ortelius diep het ijs in, in de pakijsgordel ten oosten van Groenland. Twee jaar geleden zagen we hier duizenden zadelrobben, maar nu was er helemaal niets. We kwamen wel drie keer een eenzame klapmuts tegen, een zeehondensoort die veel zeldzamer is. Ook zagen we groepjes ivoormeeuwen, een hoogarctische soort, typisch voor het pakijs, die zich doorgaans ophoudt in de nabijheid van ijsberen, waar hij als aaseter meeprofiteert van de door de beren gevangen zeehonden. Die ijsberen was het ons natuurlijk om te doen, maar ook hier hadden we geen geluk. Wel zagen we op diverse plaatsen ijsberenvoetafdrukken op de besneeuwde ijsschotsen, maar beren, ho maar. Eenmaal zagen we een spoor met grote voetafdrukken, met daarnaast een serie kleine afdrukjes, een duidelijk geval van moeder en kind. En we kwamen een afgekloven skelet van een zeehond tegen, opgegeten door een ijsbeer en daarna tot de laatste draad schoon geplukt door de meeuwen. Maar daar bleef het bij.

En nu zijn  we aangeland bij Spitsbergen, veel later dan de bedoeling was, omdat we een vieze storm tegen hadden, die onze snelheid danig heeft doen afnemen. Er bleef maar voor één landing tijd over, bij Poolepunten, waar altijd walrussen op ons liggen te wachten. Maar de pech was nog niet op. Er stond een harde noorderstorm, die zodiac-operaties onmogelijk zou maken, en met de verrekijker was te zien dat er vandaag helemaal geen walrussen op het strand lagen. Die houden niet van harde wind, dan vinden ze het veel te koud en dan blijven ze liever in het water. Er zat dus niets anders op dan een dronk uit te brengen op een overigens geslaagde reis en nog eens te herdenken wat voor mooie dingen we wel allemaal hebben gezien. Vannacht aan de kade in Longyearbyen, morgen met het vliegtuig naar huis.

zaterdag 30 mei 2015


Schotse zeevogels

Ik ben niet erg goed in het bijhouden van mijn blog. Ik heb niet eens mijn Atlantic Odyssey afgemaakt, waar we nog een bezoek brachten aan de Kaapverdische Eilanden, alvorens naar huis te vliegen. Deze keer ging ik niet met de vogelaars mee, die zoals gewoonlijk achter de endemische soorten aangingen. Ik ging mee met de excursie naar Cidade Velha, een dorpje aan de zuidkust van het eiland Santiago, een uurtje rijden bij de hoofdstad Praia vandaan. Cidade Velha betekent ‘Oude stad’, want hier heeft vroeger de hoofdstad gelegen, maar nadat die in de zeventiende eeuw door de Fransen kort en klein is geslagen, is die verhuisd naar het huidige Praia, dat veel beter te verdedigen was tegen aanvallen vanuit zee.

En nu zit ik alweer op zee, op de North Atlantic Odyssey, van Hansweert aan de Schelde naar Spitsbergen via Schotse eilanden en Jan Mayen. Om in de sfeer te blijven ben ik tussendoor nog even naar zeevogels in Bretagne wezen kijken. Carla wilde wel eens kennismaken met ‘mijn zeevogeleilanden’ en had uitgevonden dat een vakantie in Bretagne die mogelijkheid zou bieden. Zo hebben we met mooi weer een heerlijke week doorgebracht aan de roze granietkust, waar we met een boottocht de zeevogeleilanden van het reservaat Sept Îles bezochten. De boot bracht ons tot vlak bij het eilandje Rouzic, dat aan de zeezijde helemaal wit is van de jan van genten en hun uitwerpselen. Ruim 23.000 paar, met daarnaast kleine aantallen alken, zeekoeten, noordse stormvogels, kuifaalscholvers en koddige papegaaiduikers.

Van de Franse jan van genten naar de Schotse. Na vertrek uit Hansweert voeren we met de Ortelius de Schelde af, voor de Vlissingse Boulevard langs, en dan schuin de Noordzee over naar Aberdeen. Vanuit Aberdeen maakten we mooie dagtochten naar wat natuurgebieden aan de kust, die hier wel een stuk rustiger is dan in Bretagne. Mooie, spectaculaire kliffen met alken, zeekoeten, kuifaalscholvers, noordse stormvogels, papegaaiduikers en vooral veel drieteenmeeuwen, die wonderlijk genoeg in Bretagne ontbraken. Zou dat net te zuidelijk voor hen zijn? Papegaaiduikers bereiken daar in ieder geval hun zuidgrens, maar kuifaalscholvers komen nog veel zuidelijker voor, tot aan de Spaanse kust en zelfs in de Middellandse Zee. Aan de Schotse kust is de drieteenmeeuw de talrijkste klifbewoner, en vooral waar de kliffen een inbochting maken weergalmt tussen de verticale wanden hun karakteristieke schelle roep, waarbij ze hun Engelse naam roepen: ‘Kittiwake, kittiwake, kittiwake!’

Een nabijgelegen natuurgebied is Sands of Forvie, een duinreservaat met een riviertje en een klein estuarium, vol met met meeuwen, sterns en eidereenden. Aan de monding van het riviertje lag een grote grijze koek die helemaal uit massief tegen elkaar gestapelde grijze zeehonden bleek te bestaan, wel anderhalf duizend. Ze produceerden wonderlijke, zangerige geluiden. De vogelaars gingen helemaal uit hun bij het zien van een mooi gekleurde koningseider, een afgedwaalde bewoner van Spitsbergen. Er werd ook nog een grote burgemeester gespot, een meeuwensoort uit de arctis. Zo mochten we alvast heel even aan het noordpoolgebied ruiken.

’s Nachts voeren we naar Fair Isle, halverwege de Orkneys en de Shetlands, waar we de volgende dag tot in de middag hebben rondgezworven, De vorige keer (2 jaar geleden) heb ik de zuidelijke helft van het eiland verkend, met het dorp, de vuurtoren en het museum, dus nu heb ik de wat ruigere noordelijke helft doorkruist, met adembenemende kliffen in allerlei grillige vormen, en hier en daar kleine rotseilandjes, met tot mijn verrassing een paar kleine kolonies van jan van genten. Ook hier alken, zeekoeten, noordse stormvogels en kuifaalscholvers. En natuurlijk de bonte papegaaiduikertjes, die hier opvallend tam zijn en zich op enkele meters afstand laten fotograferen. In het binnenland wordt je hier lastiggevallen door kleine jagers en grote jagers, bruine meeuwachtige vogels met forse haaksnavels, die leven van prooien die ze van andere zeevogels afpakken.

’s Avonds laat bezochten we de Broch van Mousa, aan de oostkant van Shetland, een paar uur varen vanaf Fair Isle. De Broch is een prehistorisch bouwwerk, geheel gestapeld uit platte stenen. Tussen die stenen broeden honderden stormvogeltjes die hier alleen ’s nachts actief zijn en dan als vleermuisjes rond de toren fladderen en zachte kirrende geluiden maken. Een ijzersterk begin van deze North Atlantic Odyssey. Volgende halte: Jan Mayen.

 

dinsdag 28 april 2015


Gods Grote Gieter

Vlak voor het passeren van de evenaar werd er omgeroepen dat er dolfijnen voor de boeg te zien waren, zodat iedereen naar de voorplecht rende. Het was een afleidingsmanoeuvre om ongezien achter op het dek een zodiac te water te laten, terwijl de snelheid van het schip was teruggebracht tot bijna nul. Geen dolfijnen te zien, maar daar verscheen ineens de zodiac in beeld, met daarin een merkwaardige verschijning: een staande figuur in een lang, wapperend lichtblauw gewaad, een woeste witte baard, een zilveren kroon en een drietand. Neptunus zelf! Hij balde zijn vuist naar de mensen op de boeg en schreeuwde luidkeels dat het schip moest keren en dat iedereen moest opsodemieteren. “Weg uit mijn oceaan, dit is MIJN oceaan, go home!” brulde hij woest. Na een rondje om het schip kwam zijne hoogheid aan boord, waar hij vergezeld door zijn lieftallige echtgenote (de op weerzinwekkende wijze als vrouw vermomde baardige James) plaatsnam op het achterdek. Chef Ralph had een grote pot met vieze derrie klaargemaakt, met havermout, klonterig meel, stroop, en chocoladepoeder voor de kleur. Neptunus had een dode vliegende vis (de vorige dag op het dek gevonden) om zijn nek hangen. Iedereen moest zich bij Neptunus melden, de vis kussen, de vieze voet van zijn vrouw kussen en werd daarna stevig behandeld met drek, voorzien van een Neptunusstempel ergens op buik of rug, en tenslotte afgevoerd naar de haaienpoel (de met zeewater gevulde zodiac). Ondertussen vloeide de door de hotelstaf aangerukte punch rijkelijk. Neptunus had een heel leger duivelse helpers die de mensen naar hem toe sleepten en dwongen voor hem te knielen. Nadat iedereen behandeld was, werd onder luid gejuich de rest van de vieze pap over Neptunus zelf uitgegoten, die daarna zelf ook wel een badbeurt kon gebruiken in zodiac, waarin menigeen vrolijk in het drabbige water lag te wentelen, met een bekertje punch erbij. Een Mooi feest. En, o ja, ik was Neptunus. Die eer is mij denk ik al een keer of tien ten beurt gevallen.

Een dag voorbij de evenaar viel de wind weg, onze trouwe zuidoostpassaat die we de afgelopen dagen zo fijn in de rug hebben gehad. We waren aangeland in de doldrums, de windstille zone nabij de evenaar waar de zuidoostpassaat van het zuidelijk halfrond en de noordoostpassaat van het noordelijk halfrond elkaar ontmoeten en samen in een enorme convectiecel opstijgen, als gevolg van opwarming door de zon, die hier zijn hoogste stand bereikt. Opstijgende lucht koelt af waardoor waterdamp condenseert en regen vormt. In deze zone vallen de zware tropische regenbuien die op het land in de equatoriale zone het tropisch regenwoud voeden. Maar ook op zee kregen we een paar fikse buien te verduren, met zwaar onweer. Tussen de buien door gingen de vogelaars bij gebrek aan vogels met hun telelenzen maar weer op de vliegende vissen schieten, die nu over de spiegelgladde zee zeilden met perfecte spiegelbeeldjes eronder. De zone waar de passaten elkaar ontmoeten en waar de opstijgende lucht regen veroorzaakt heet de Intertropische Convergentiezone (Inter Tropical Convergence Zone, ITCZ). De ITCZ schuift met de seizoenen heel langzaam tussen de Kreeftskeerkring op het noordelijk halfrond en de Steenbokskeerkring op het zuidelijk halfrond heen en weer, achter de hoogste zonnestand aan, op het land de regenwouden begietend. Op zee ben je er in een dag doorheen, terug in de zon, maar nu met de noordoostpassaat schuin tegen. Ik noem de ITCZ ook wel de GGG: Gods Grote Gieter.

vrijdag 24 april 2015


Vliegende vis in bad

Ascension Island is een heel raar eiland. Hoewel er al 200 jaar mensen wonen, in de hoofdstad Georgetown en in nederzettingen elders op het eiland, geldt het officieel nog steeds als een onbewoond eiland. Iedereen die er verblijft, is hier met een tijdelijk arbeidscontract en wordt geacht te zijner tijd op te hoepelen. Dat komt omdat het een militair eiland is. In 1815 is hier, net als op Tristan da Cunha, een Brits garnizoen gelegerd toen Napoleon op Sint-Helena gevangen is gezet, om te voorkomen dat Franse vrienden deze eilanden zouden gebruiken om hem te helpen te ontsnappen. De soldaten op Tristan zijn na een jaar weer naar huis gegaan, maar op Ascension zijn ze gebleven, ook nadat Napoleon was overleden. Ascension ligt ontzettend strategisch in de Zuidatlantische Oceaan, en is een communicatieknooppunt geworden. In 1898 hebben de Britten hiervandaan telegraafkabels over de zeebodem gelegd naar Engeland, West-Afrika (Sierra Leone), Brazilië en Sint-Helena, en vanaf Sint-Helena naar Kaapstad. Zo konden berichten over de voortgang in de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog (rond 1900) bliksemsnel naar Londen worden gepiept. Die kabels doen het niet meer, maar nu staat het eiland vol met satellietschotels en de militairen zijn er nog steeds. Ook BBC-World zit hier, een Amerikaans satellite tracking system, en natuurlijk de Royal Air Force (RAF), die hiervandaan in de Falklandoorlog van 1982 vliegtuigen stuurde om de Argentijnen te bombarderen. En de Amerikanen hebben hier op Brits grondgebied een van de langste landingsbanen ter wereld aangelegd, waar in geval van nood destijds de Space Shuttle zou hebben kunnen lanen. De Amerikanen hebben hier de grootste vinger in de pap en het is voornamelijk hun verdienste dat het eiland “onbewoond” blijft. Bezoek is hier altijd een heel gedoe met immigratietoestanden, en deze keer kregen wij te horen dat onze Russische en Oekraïense bemanningsleden hier niet van boord mochten!

In die 200 jaar sinds 1815 hebben wij het eiland aardig de vernieling in weten te helpen, net als Sint-Helena en duizenden eilanden elders op de wereld. Grote witte velden guano, die in het hier heersende woestijnklimaat nooit zijn weggespoeld, herinneren aan enorme kolonies zeevogels die hier vroeger hebben gezeten, zoals genten en fregatvogels. De nekslag kregen ze toen men katten heeft ingevoerd in een domme poging de er heersende rattenplaag in te dammen. De katten waren totaal niet geïnteresseerd in moeilijk te vangen ratten, maar vraten zich vol  met heerlijke vette zeevogels. De genten en fregatvogels (de endemische Ascensionfregatvogel) overleefden op het van het hoofdeiland gescheiden Boatswain Bird Island, een witgekalkte rotsklomp die afgeladen vol zit met vogels. In 2005 is men er met heel veel moeite en met grote inspanningen in geslaagd de katten op Ascension uit te roeien. Het was een daverend succes. Direct al in 2006 vestigde zich een gentenpaar op het hoofdeiland, en inmiddels is daar een nieuwe kolonie ontstaan van 1500 paar. Ook de fregatvogels zijn begonnen zich daar te vestigen, een hoopvolle ontwikkeling.

De grote attractie van Ascension is de soepschildpad, die hier in grote aantallen helemaal vanaf de kust van Brazilië naartoe komt zwemmen om er op de gouden stranden eieren te leggen. We zijn midden in de nacht aan wal geweest om onder leiding van een lokale gids te kijken naar zo’n logge kolos, die zich moeizaam vanuit de branding het strand op heeft gesleept, om daar een kuil te graven om er haar eieren in te deponeren. Een voorwereldlijke vertoning. We vonden ook oudere nesten, waar toevallig net alle pasgeboren schildpadjes zich boven het zand uit hadden weten te worstelen. Aandoenlijk spartelende wezentjes, net opwindbeestjes voor in bad.

Over bad gesproken: Op het achterdek hebben we voor de passagiers een zwembadje ingericht (nou ja, spartelbadje dan), door een zodiac met zeewater te vullen. Na afloop van de schildpadexcursie hingen we aan boord over de reling om te kijken naar allerlei gedierte dat aangetrokken door het licht rond het schip dartelde. Veel babyschidpadjes, vissen in vele soorten en maten, en dolfijnen die op hun beurt op de vissen afkwamen. Je hoorde ze briesend bovenkomen en zag ze woest haken slaand achter de vissen aan zitten. Vliegende vissen sprongen hoog uit het water om te ontsnappen, maar knalden dan soms tegen de wand van het schip aan. De slimme dolfijnen kregen het door hoe ze vliegende vissen tegen het schip aan konden jagen en als ze dan na de botsing versuft in zee vielen, een gemakkelijke prooi waren. Een vliegende vis sprong zo hoog dat hij helemaal over het achterdek heen zeilde en als door een wonder met een plons precies in de badzodiac belandde. We hebben er nog wat vers water bij gedaan en hem daar in bad de hele nacht rondjes laten zwemmen, zodat iedereen hem de volgende dag bij daglicht nog eens goed kon bekijken, voorat we hem weer in zee teruggooiden. Een prachtig blauw beest, wel 40 cm lang, met grote haringogen en fraai getekende vinnen die hij als vleugels uit kon waaieren.

dinsdag 21 april 2015


Heerlijke dagen op Sint-Helena
Die hele kwestie van de epidemie op Tristan da Cunha is uiteindelijk irrelevant gebleken. Wind en zee zorgden ervoor dat we gedurende ons driedaagse bezoek helemaal nergens aan land konden. Bij prachtig zonnig weer, onder mooie wolkenluchten en fraaie vergezichten naar de andere eilanden, hebben we rond alle drie de eilanden, Tristan, Nightingale en Inaccessible, rondjes gevaren, om te pogen in de luwte een landingsplaats te vinden. Als het weer het had toegelaten, hadden we zelfs voordeel van de epidemie gehad kunnen hebben, omdat ze ons nu bij hoge uitzondering toestemming hadden gegeven zonder lokale gidsen op Inaccesible Island te landen, of bij Sandy Point aan de onbewoonde oostzijde van Tristan. Maar zelfs daar lukte het niet. Door de ronde vorm van Tristan lopen de deininggolven er gewoon omheen en ontmoeten elkaar aan de lijzijde, waardoor operaties aan der gangway nergens mogelijk zijn. Er zat dus niets anders op dan de steven naar het noorden te wenden en koers te zetten naar onze volgende bestemming: Sint-Helena.
Het is op deze reis altijd opvallend hoe snel te wereld ten noorden van Tristan verandert. Eén dag varen voorbij Tristan, en je bent weg uit de roaring forties, in een bijna subtropische zee, waar de eerste vliegende vissen voor de boeg wegspringen en waar albatrossen en stormvogels het laten afweten. Er is alleen altijd een groepje Gebrilde Stormvogels (een soort die op de hele wereld alleen maar broedt op Inaccessible Island) dat tot wel drie dagen toe achter het schip in het kielzog blijft meevliegen, in de hoop dat er in het schroefwater wat lekkers naar de oppervlakte komt dwarrelen. Maar voor de rest is het wat zeevogels betreft armoe troef. We doorkruisen hier een enorm gebied dat bekend staat als oceanische woestijn, met glashelder water waarin bijna geen voedsel is te vinden.
En dan Sint-Helena, dat eiland dat van 500 jaar bewoning is gereduceerd tot een ecologische ruïne, maar waar het ondanks dat toch heerlijk toeven is. Hier staat een eilandtoer op het programma, langs Longwood House waar Napoleon zijn gevangenschap heeft uitgezeten, en langs Plantation House waar de gouverneur woont en waar op het gazon Jonathan rondloopt, de oudste bewoner van het eiland. Jonathan de reuzenschildpad die hier kort na Napoleon vanaf de Seychellen naartoe is gebracht en waarschijnlijk tegen de 200 jaar aan loopt. Verder doen we een tochtje met een lokale boot, achter dolfijnen en zeevogels aan. Voor de rest moet iedereen het zelf maar uitzoeken, een taxi oppikken om naar de een af andere uithoek te gaan, of gewoon in Jamestown blijven rondhangen, van terras naar terras, het museum bezoeken, of de beroemde Jakobsladder beklimmen met zijn  699 treden die net iets te hoog zijn om comfortabel te zijn. Vooral bij het afdalen voel je dat in de knieën!
’s Ochtends lagen wij voor anker naast de Costa Deliziosa, zusterchip van de beruchte gezonken Costa Concordia, na een wereldomspannende cruise van vier maanden op weg naar huis in Italië, met 3000 passagiers. Het was een drukte van belang bij de pier waar wij met onze zodiacs een gaatje moesten zien te vinden tussen de tenders die af en aan voeren met passagiers. Maar ’s middags waren alle Italianen weer aan boord en vetrok de Costa naar het noorden. Rust was op het eiland teruggekeerd. Met onze 67 passagiers overlopen wij het eiland niet. In Ann’s Place was de voorraad voortreffelijke fish cakes nog lang niet uitgeput, zodat we daar ’s avonds heerlijk hebben gegeten en ons hotelpersoneel een avondje vrijaf konden geven.
Ik heb mij de laatste dag met taxi laten afzetten bij Deadwood Plain, de begraasde vlakte waar de meeste Sint-Helenaplevieren zijn te vinden, met een wereldpopulatie van 400 paar de zeldzaamste en verst van verwanten verwijderde weidevogel. Een paar uur lang heb ik geprobeerd ze nader te bekijken en iets van hun nestelgedrag te zien, maar ik vond ze veel schuwer en moeilijker te benaderen dan bij eerdere gelegenheden. Dit is mijn elfde bezoek aan Sint-Helena – ik was hier de eerste keer in 1998 en toen hebben we de pleviertjes prachtig kunnen fotograferen. Het zou mij niet verbazen als de toegenomen schuwheid te wijten is aan onderzoekers die hier een paar jaar lang nesten hebben gezocht, kuikens hebben geringd en volwassen vogels hebben gevangen, gewogen, gemeten en van kleurringen voorzien. Reken maar dat het een traumatische ervaring is om ondersteboven in en weegzakje te bungelen en dat je daarna naderende mensen uit de weg gaat!

zaterdag 11 april 2015


Epidemie op Tristan da Cunha

Eergisteren een geweldige dag gehad bij Gough Island. In de nacht voordat we daar aankwamen was de wind plotseling gaan liggen. In de uren daarna begon de zee te kalmeren en konden we eindelijk weer eens rustig slapen zonder de hele tijd in je bed heen en weer geschoven te worden. Bij aankomst in de ochtend was het eiland nog in nevelen gehuld onder een grauwe hemel, maar later op de dag trok de bewolking helemaal op en konden we het eiland in al zijn schoonheid bewonderen in de volle zon, onder een blauwe hemel. Zelfs rond de toppen waren geen wolkjes meer te zien. Op Gough Island mogen we nooit landen omdat het een strikt reservaat is, maar we mogen bij kalm weer met de zodiacs langs de oever kruisen in Quest Bay, waar het meestal beschut is. Maar nu stond er nog te veel golfslag om veilige operaties aan de gangway mogelijk te maken. De kapitein besloot daarom om eerst maar eens het hele eiland rond te varen, zodat we het van alle kanten konden bekijken (en rondom barst het van de zeevogels). Volgens de weersvoorspelling zou de wind in de loop van de dag nog verder afnemen en de zee nog rustiger worden. Dat klopte. Om drie uur gingen we in de zodiacs en met heerlijk zonnetje erbij koersten we op de kust aan. Eerst maakten we een rondje om Penguin Island, een grillig gevormd lava-eilandje met een ronde rots met gaten, die aan een enorme doodskop doet denken. Op de met tussockgras begroeide hellingen zaten groepjes rotspinguïns, er vlogen sterntjes rond, en de vogelaars gingen helemaal uit hun bol toen er tussen de graspollen groengele vogeltjes heen en weer bleken te vliegen. Dat zijn de endemische Gougheilandgorzen. Nu nog de niet-vliegende waterhoentjes vinden en iedereen is tevreden. Die  moet je op het hoofdeiland zoeken, waar ze vaak tussen de pinguïns naar afval lopen te zoeken. Het lukt niet altijd om ze te zien te krijgen, maar we hadden geluk. Twee volwassen exemplaren en een nog helemaal effen bruin jong lieten zich geruime tijd goed bekijken. De dag werd afgesloten met een kraakheldere zonsondergang, inclusief groene flits.

Inmiddels zijn we bij Tristan da Cunha aangekomen en guess what… we mogen niet aan land! Op het eiland heerst een epidemietje. Een bacteriële longaandoening heeft zo ongeveer de helft van de bevolking geveld. Er zijn op dit moment 263 inwoners, waarvan er al 116 medische behandeling nodig hebben gehad. De dokter vroeg ons per email om medicijnen, omdat ze er op het eiland doorheen waren. Die correspondentie is in Nederland terechtgekomen. Daarna is er eindeloos heen en weer gemaild en gebeld en zijn allerlei deskundigen, medische adviescommissies en verzekeringsmaatschappijen geraadpleegd, en ten slotte heeft de directie van Oceanwide besloten dat we niet aan land mogen. Als een van ons een infectie oploopt kan dat enorme consequenties hebben, van schadeclaims door passagiers (meestal Amerikanen…) tot niet-betalende verzekeringsmaatschappijen, en er bestaat zelfs de mogelijkheid dat ze ons dan op Sint-Helena de toegang weigeren. In het ergste geval laten ze ons in Kaapverdië niet aan de wal, waar we onze vliegtuigen naar huis moeten halen. Dit is een situatie die ik na 13 bezoeken aan Tristan da Cunha nog nooit heb meegemaakt. Vaak is het andersom, dat wij een virusje op het eiland loslaten waar de mensen daar niet tegen kunnen (er waart nu ook iets smerigs rond op het schip, waardoor minstens vijftien gasten al een paar dagen plat zijn gegaan). Maar goed, voorlopig waait het sowieso veel te hard om waar dan ook te landen, en de weersvoorspellingen voor de komende dagen zijn slecht, dus misschien is die hele bacteriekwestie totaal irrelevant. Tristan bezoeken blijft altijd spannend!

dinsdag 7 april 2015


Koereigers en ijsbergen

We zijn ruim over de helft van het traject van South Georgia naar Gough Island. Elke dag een graadje erbij, het is nu overdag al 11 graden en het zeewater is 7 graden. Eergisteren passeerden we de Antarctische Convergentie, de lijn waar antarctisch zeewater het warmere subantarctische water ontmoet en daar onder duikt. De lijn die de ecologische grens van Antarctica aangeeft. En tot onze stomme verbazing kwamen we daar tot tweemaal toe weer koereigers tegen. Eerst twee die op het dek landden een tijdje aan boord zijn gebleven, maar daarna toch weer zijn verdwenen, later twee die het schip geen blik waardig keurden en die stug doorvlogen richting Australië. Hoeveel van die reigertjes moeten er wel niet van het Zuidamerikaanse continent afgeblazen zijn? Misschien wel duizenden, allemaal ten dode opgeschreven.

Minstens zo verbazingwekkend was dat we halverwege South Georgia en Gough, ruim ten noorden van de convergentie, nog een verspreide vloot tegenkwamen van ten minste tien forse ijsbergen, tweeduizend kilometer bij de Weddellzee vandaan, waar ze vandaan gekomen moeten zijn. Zo ver noordelijk heb ik die geloof ik nog nooit eerder gezien.

In de zee om ons heen laten zich steeds meer broedvogels zien van Gough Island en Tristan da Cunha: grijze stormvogels, Schlegel’s stormvogels, grote pijlstormvogels, geelneusalbatrossen en roetkopalbatrossen. Het weer houdt zich aardig. Een bries uit het westen die ons lekker vooruitduwt  en een zee die zich behoorlijk koest houdt. Het hevige rollen waar we een dag en een nacht last van hebben gehad, is over. Overmorgen Gough, waar we niet mogen landen, maar wel in de zodiacs vlak onder de kliffen heen en weer mogen kruisen… we houden de weerkaart angstvallig in de gaten.

zondag 5 april 2015


Slecht weer in South Georgia

Na onze fantastische dagen rond het Antarctisch Schiereiland hebben de weergoden ons in de steek gelaten. Tijdens de oversteek naar South Georgia kregen we de wind schuin van voren, uit het oosten, wat hier heel ongebruikelijk is. Meestal razen de stormen hier voorbij van west naar oost. Daardoor hosten we er flink mop los en werden de dekken voor publiek gesloten. Maar op dag drie ging de wind liggen en kalmeerde de zee. De vogelaars konden weer genieten van de rond het schip wielende stormvogels en albatrossen en we hebben ruim een uur mee opgevaren met een groep van wel twintig vinvissen, die ter weerszijden van de boeg met ons mee zwommen. Bij vinvissen is de linker onderkaak donkergrijs maar de rechter wit (vaak met een oranjegele waas van aangegroeide diatomeeën – eencellige kiezelwieren). Bij de vinvissen links van ons zagen we die witte onderkaken zo nu en dan boven water komen. Ze zwommen zo dichtbij dat we ze bij het ademhalen hoorden proesten.

Tijdens een van onze borreluurtjes in de bar, vlak voor het  diner, wanneer we altijd even recapituleren wat er die dag is gebeurd en wat er de volgende dag gaat gebeuren, hadden we het toevallig gehad over koereigers, die we in dit gebied op deze reis nogal eens op volle zee tegenkomen. Koereigers zijn helemaal geen zeevogels, maar soms verdwalen groepjes boven de oceaan. Meestal zullen die om het leven komen, maar soms bereiken ze een eiland of een schip. Koereigers komen oorspronkelijk uit Afrika, waar ze in associatie leefden met groot wild. Ze jagen op sprinkhanen die door de hoeven uit het gras worden gejaagd. Door contact met veehoudende mensen kwam de hele wereld voor hen open te liggen. Ze verspreidden zich over heel Azië en staken de Middellandse Zee over en koloniseerden heel Zuid-Europa. En ze staken spontaan de Atlantische Oceaan over en vestigden zich in Brazilië. Van daaruit hebben ze heel Noord- en Zuid-Amerika veroverd, tot in Vuurland. En nu zwermen ze vanuit zuidelijk Zuid-Amerika geregeld uit over de oceaan. We hebben ze op diverse reizen aan boord gekregen. Meestal verdwijnen ze na verloop van tijd weer, maar soms hebben we ze kunnen vangen en kunnen voeren en laten opknappen. Zo hebben we een keer een koereiger op Sint-Helena losgelaten, en een andere keer in Montevideo. En nu kregen we zomaar een groep van acht kleine witte reigertjes aan boord, toevallig net op de dag nadat we het er in de bar over hadden gehad, precies halverwege Antarctica en South Georgia. Hoe bestaat het! Het bleken zeven koereigers te zijn, plus een sneeuwreiger, de Amerikaanse variant van de kleine zilverreiger. Sommige nestelden zich in de zodiacs op het achterdek, andere op het allerbovenste dek boven de stuurhut. Bij aankomst op South Georgia hadden we er nog een stuk of vijf aan boord, de andere waren alweer verdwenen. Op South Georgia zijn  we de rest kwijtgeraakt. Ook daar zullen ze om het leven komen, want voor hen is daar niets te eten.

De eerste dag op South Georgia wilden we de koningspinguïns op Salisbury Plain bezoeken, die daar in een spectaculaire kolonie broeden, en dan ’s middags naar het nabijgelegen Prion Island, om daar naar de reuzenalbatrossen te kijken. Maar het waaide te hard en er stond een forse deining recht op de kust, de naweeën van de noordoosterstormen van de vorige dagen. Als Salisbury Plain niet lukt, wijken we meestal uit naar Fortuna Bay, waar in een veel beschuttere omgeving ook een mooie koningspinguïnkolonie huist. De landing daar lukte, in nogal druilerig, grauw weer. Later bezochten we Grytviken, de ‘hoofdstad’ vn South Georgia, waar tot in de jaren zestig een walvisverwerkingsstation was gevestigd, nu een museum. We brachten er de traditionele toast uit op het graf van Sir Ernest Shackleton, die hier in 1922 tijdens zijn  laatste expeditie door een hartverlamming om het leven kwam. Verder hebben we niet veel kunnen uitrichten. Een natte landing bij het verlaten walvisvaardersnest Stromness moesten we halverwege aborteren omdat we allemaal totaal doorweekt werden in harde, koude regen. Felle windvlagen maakten verdere zodiacoperaties onmogelijk en harde regen en natte sneeuw zorgden ervoor dat het buiten zeer onaangenaam toeven was.

En dan nu op weg naar Gouigh Island in de Tristan da Cunhagroep. Na twee dagen kruisen we de Antarctische Convergentie, de lijn die het koude antarctische water scheidt van het veel warmere subantarctisch water, met een hele nieuwe collectie zeevogels. We beginnen de broedvogels van Tristan da Cunha te zien!

zaterdag 28 maart 2015


Prachtige dagen in Antarctica

Van mijn goede voornemens trouw te blijven bloggen is niet veel terechtgekomen. Na mijn bezoek aan Spitsbergen in juni 2014 ben ik er niet meer aan toe gekomen. Er was genoeg te vertellen over paddenstoelen in Nederland, waarvan ik er inmiddels heel wat opgegeten heb (2014 was een rijk paddenstoelenjaar), maar ik kon me er gewoon niet toe zetten. Maar nu ben ik weer aan boord van de Plancius, voor mijn elfde Atlantic Odyssey. Het wordt ook mijn dertiende bezoek aan Tristan da Cunha. Maar zo ver zijn we nog niet. Eerst Antarctica en South Georgia. Maandag 23 maart zijn we vertrokken uit Ushuaia, Vuurland. De oversteek naar Antarctica over de Drake Passage begon rustig, bij mooi zonnig weer met weinig wind. Maar op de tweede dag begon er een vervelende deining uit het westen op te komen, die het schip precies van opzij trof. Ondanks een betrekkelijk rustige zee begonnen we dus steeds erger te slingeren, met alle vervelende gevolgen van dien (zeezieke passagiers, omvallende stoelen, volle glazen die van tafel in je schoot belanden, enzovoort). Kapitein Alexy Nazarov veranderde van koers, zodat de golven ons schuin troffen en we er wat soepeler overheen konden rijden.

Donderdag 26 maart lagen we in de luwte van Deception Island, een van de Zuid-Shetlandeilanden. Het eiland is een ingestorte vulkaan, waarvan alleen nog de rand overeind staat, een zogeheten caldera, met een diameter van een kilometer of twaalf en aan een zijde een gat, waardoor je de krater binnen kunt varen. Het eiland heeft zodoende de vorm van een hoefijzer, waarbinnen een beschutte, natuurlijke haven ligt. De knal waarmee deze vulkaan in prehistorische tijden is ontploft, moet vele malen harder zijn geweest van die van de beruchte Krakatau in Indonesië, toen die in de negentiende eeuw explodeerde met de grootste vulkanische klap die ooit in de geschreven menselijke geschiedenis heeft plaatsgevonden. Op Deception zijn we geland met mooi rustig weer, maar wel onder een laaghangend, grauw wolkendek. We bezichtigden de overblijfselen van een Brits onderzoekstation en een Noorse walvisvaardersbasis waar traan werd gestookt. De traanstokerij is al in de jaren dertig verlaten, omdat men toen meer en meer de walvissen op zee verwerkte met grote fabrieksschepen. Het Britste station is er na de Tweede Wereldoorlog gebouwd, maar verlaten nadat het in 1969 en 1970 verwoest werd door vulkaanuitbarstingen. De vulkaan is nog steeds actief. Bij laag water kun je een kuil in het strand graven die dan vol sijpelt met water dat zo warm wordt dat je er een stoombad kunt nemen. Vroeger gingen toeristen hier vaak uit de kleren voor leuke dampende foto’s, maar tegenwoordig doen we dat niet meer. We laten strand, pinguïns, en de berg nu met rust. Sinds een paar jaar komt er uit de berghelling boven de ruïne van het station stoom tevoorschijn, dus wie weet komt de volgende uitbarsting eraan. Gemiddeld vindt er op Deception eens in de dertig jaar een eruptie plaats, dus de vulkaan is al over tijd…

’s Middags varen we met steeds mooier wordend weer langs het prachtige eiland Livingston, een woest eiland met 2000 m hoge sneeuwbergen en steile gletsjers, om aan de oostkant een landing te maken op Half Moon Island, beschut gelegen in de zeestraat tussen Livingston en Greenwich Island. Hier broeden massaal keelbandpinguïns, maar het broedseizoen is al voorbij. Her en der zitten groepjes pinguïns die weer aan land zijn gekomen om te ruien. De landschappelijke entourage waarin deze beestje zitten is niet fatsoenlijk in woorden te vatten, met op de achtergrond de door de late namiddagzon beschenen ijsmassa’s van het nabije Livingston Island. De afgelopen drie jaar hebben we het hier in Antarctica aan het begin van onze Odysseys vaak buitengewoon slecht getroffen met het weer. Fijn om het voor de afwisseling ook weer eens anders mee te maken!

’s Nachts steken we over naar de kust van het Antarctisch Schiereiland, om daar in Cierva Cove de volgende ochtend de obligate continentale landing te maken. Er is weinig te zien, maar het gaat natuurlijk voornamelijk om het idee. We besteden veel tijd in de zodiacs om te spelen met de walvissen die hier het en der verspreid in het water liggen te rollen. Het zijn de goedmoedige bultruggen, die zich graag laten bekijken en die zelf ook heel nieuwsgierig zijn. De ochtend is grauw met een zeer laag hangend wolkendek, maar in de loop van de middag lossen de wolken helemaal op en ontvouwt zich een fabelachtig, zonovergoten poollandschap. Twee bultruggen komen zo dichtbij dat we naast de zodiac onder water de grote witte borstvinnen kunnen zien doorschemeren. Als ze bovenkomen laten ze luide proestende geluiden horen, als ze hun stoomwolken uitblazen. Ze laten bij de duik hun staart zien en krijgen daarvoor applaus.

De volgende ochtend worden we wakker in de Antarctic Sound, aan het uiterste puntje van het Antarctisch Schiereiland, bij een oranje zonsopgang onder een kraakheldere, wolkenloze hemel boven een spiegelgladde zee. We hebben diverse ontmoetingen met groepen orca’s, en links en rechts liggen weer bultruggen wolkjes te blazen. We maken een landing op het strand bij Brown Bluff, waar nog wat late pinguïns rondhangen, en wat pelsrobben. In de middag cruisen we nog wat rond in de Sound om op ijsschotsen te zoeken naar pinguïns en robben. Hoewel de luchttemperatuur rond het vriespunt ligt, kunnen we in de luwte op het dek zonnen. Ik heb in geen jaren zulke mooie dagen meegemaakt in Antarctica. Ik hoop dat we dit weer op weg naar South Georgia mee kunnen nemen!