woensdag 7 februari 2018

Door de Sahara

Een paar jaar geleden heb ik een tijd lang enthousiast geblogd (en had daarbij zelfs een handjevol - tja, niet meer dan dat - volgers), over van alles en nog wat, maar  vooral over verre reizen die ik maakte aan boord van de Plancius, als gids voor Oceanwide Expeditions. Reizen naar Antarctica, het Noordpoolgebied, en daar tussenin de meest extreem afgelegen eilanden, zoals mijn favoriete Tristan da Cunha (waar mijn uitgestorven niet-vliegende waterhoentje leefde), Sint-Helena met de beroemde eeuwenoude schildpad Jonathan die misschien Napoleon nog heeft gekend, en zo meer. In 2016 zag ik mij genoodzaakt met deze zeereizen te stoppen en zo kwam ook mijn geblog in de wilgen te hangen. Ach ja, na veertien bezoeken aan Tristan da Cunha is het misschien ook wel een keer genoeg. Maar nu heb ik net in januari een reis gemaakt waar ik toch heel graag wat over wil vertellen. Met een groepje van zeven deelnemers hebben wij ons in drie terreinwagens met drie chauffeurs (we waren in totaal dus met zijn tienen) van Marokko door West-Sahara en Mauritanië naar Senegal laten rijden, door de Sahara, langs gerenommeerde vogelgebieden. Verrekijkers, telescopen en camera's met lange telelenzen mee. Onder aanvoering van Marius Dussel, een doorgewinterde Afrikaverslaafde (zie voor het aanbod van Marius www.bancdarguin.nl).

Je kunt tegenwoordig van Marokko naar Senegal vrijwel de gehele route afleggen over asfalt. Dat is misschien wat teleurstellend voor de avonturier, maar het scheelt wel een hoop tijd en problemen. De rallyrijders nemen uiteraard een andere route, waar ze lekker door het zand kunnen ploeteren. Een van onze hoofddoelen was de Banc d'Arguin aan de kust van Mauritanië, een uitgestrekt waddengebied, waar miljoenen steltlopers, die in Siberië broeden en in de herfst door onze Waddenzee trekken, overwinteren. Om daar te komen, moet je toch van het asfalt af en een flink eind door de zandwoestijn je weg vinden, door ongelooflijke landschappen. Wat een ruimte, wat een leegte, wat een schoonheid! we hebben natuurlijk een paar keer vastgezeten, maar dat hoort bij de woestijnervaring.  Maar laat ik beginnen in Marokko, want daar begon de reis.

We vlogen van Amsterdam naar Agadir in het zuiden van Marokko. Niet ver daar vandaan werden we op de eerste dag van onze reis al geconfronteerd met een van de zeldzaamste vogels ter wereld: de kaalkopibis of heremietibis. In de zeventiende eeuw kwam deze soort nog algemeen in Zuid-Europa en de Alpen voor (daar heette hij Waldrapp), maar we hebben hem met vaardige hand weten uit te roeien. Er zijn nu nog slechts een paar honderd vogels over, waarvan de meeste overleven in het Souss-Massa nationaalpark in Zuidwest-Marokko, niet ver ten zuiden van Agadir. Een tweede populatie, met slechts een handjevol vogels, probeert te overleven in het grensgebied van Turkije en Irak. In Souss-Massa zijn ze makkelijk te zien. Bij de onherbergzame kliffen waar ze broeden kun je en mag je uiteraard niet komen, maar de gidsen van het park weten feilloos de plekken te vinden waar ze in het boerenland in groepen lopen te foerageren, vaak in gezelschap van koereigers. Ik heb in Noord- en Zuid-Amerika, Azië en Afrika diverse soorten sierlijke ibissen gezien, maar wat zijn deze beesten lelijk! De kale kop met afhangende krans rondwapperende zwarte pluimen geeft ze een voorwereldlijk, heksachtig uiterlijk. Normaal gesproken is het hier gortdroog, maar dankzij de klimaatverandering troffen wij hier een extreem natte en koude januarimaand met uitzonderlijk veel stormwind uit zee. Wij zagen de ibissen gebukt tegen de striemende horizontale regen in door de velden ploeteren.

In Souss-Massa zagen we ook de diadeemroodstaart. Een prachtig vogeltje, nauw verwant met de roodstaartjes die wij in Nederland kennen, maar deze soort komt uitsluitend voor in Marokko, het noorden van Algerije en het noordwesten van Tunesië. In die zin dus een echte 'doelsoort' voor deze expeditie.

West-Sahara, ten zuiden van Marokko, is een land dat mij altijd al mateloos geïntrigeerd heeft, en ik was heel blij dat mij nu de gelegenheid werd geboden er helemaal van noord naar zuid doorheen te reizen. Tot 1975 was het een Spaanse kolonie, de Spaanse Sahara. Je kon er toen ook met de boot naartoe vanaf de Canarische Eilanden. Marokko vond dat de Spanjaarden daar niks te zoeken hadden en wilde zich het land eigenlijk toe-eigenen. In november 1975 riep de toenmalige koning Hassan (die een publieksstunt nodig had om zijn tanende populariteit een boost te geven) het volk op om in een vreedzame mars de grens te overschrijden en het land in bezit te nemen. Maar liefst 350.000 Marokkanen gaven aan de oproep gehoor, onder wie 35.000 met vlaggen zwaaiende vrouwen, een unicum. De operatie werd de Groene Mars genoemd. Op drie verschillende plaatsen liepen hordes mensen ongewapend de grens over (in het centrum liep voor de zekerheid ook een aanzienlijke strijdmacht mee, maar dat deed niets af aan het vreedzame, groene karakter van de mars). De Spanjaarden hadden toen al een tijdje last van de in 1973 opgerichte onafhankelijkheidsbeweging Polisario, dus toen dit ook nog gebeurde besloten zij de kolonie maar op te geven omdat zij alleen maar ellende op zich af zagen komen. Toen de Spanjaarden in 1975 geweldloos naar huis gingen (en inderdaad: wat hadden zij hier nog te zoeken?) sloten buurlanden Marokko en Mauritanië een verdrag waarbij zij ieder de helft van het land in beslag zouden nemen. Weerstand werd niet verwacht, maar die kwam er wel. Polisario eiste na het vertrek van de Spanjaarden het land op onder de naam Arabische Democratische Republiek Sahara (ADRS, SADR of RASD). In 1979 trok Mauritanië zich terug uit het conflict, dus nu beschouwt Marokko het hele land als een Marokkaanse provincie. Volkenrechterlijk bezien is de inlijving illegaal. De ADRS wordt door 84 landen diplomatiek erkend, voornamelijk in Afrika, maar ook in Midden- en Zuid-Amerika en Azië. De officiële regeringsleiders hebben zich in de oostelijke woestijn moeten terugtrekken, waar ze gesteund worden door Algerije. Om ze daar op hun plaats vast te pinnen heeft Marokko een soort Chinese muur door het land opgeworpen, helemaal van de noordgrens met Marokko tot de zuidgrens met Mauritanië, over een afstand van 2720 kilometer, een metershoge aarden wal, met om de vijf kilometer een militaire post en overal verklikkende elektronica en mijnenvelden. Uiteraard mag niemand daar ook maar in de buurt komen. Vanaf de kustplaats Dakhla zijn wij een heel eind het binnenland ingereden om te kamperen in de Oued Jenna (oued = wadi) met een relatief rijke vegetatie en dus interessante vogels, op slechts enkele kilometers van het plaatsje Aousserd (ook wel Awsard).  Het dorp zelf is al verboden gebied; het ligt te dicht bij de wal, die de Marokkaanse Barrière, of ook wel kortweg de Berm wordt genoemd. Het gebied ten oosten van de Berm, ongeveer een derde deel van het land, staat bekend als de 'Vrije Zone'.

In Marokko, West-Sahara en Mauritanië word je om de haverklap aangehouden door politie, die alle papieren wil controleren. Bij elke stad die je bereikt is bij de ingang en bij de uitgang een politiepost, en even verderop een controlepost van de gendarmerie, want police en gendarmerie, dat zijn twee totaal verschillende organisaties, waarvan je je soms afvraagt of ze wel van elkaars bestaan weten. Ervaren Marius had al onze paspoortgegevens op papier gezet, samen met alle gegevens over de auto's. Dat heet dan een fiche. Daarvan had hij meer dan vijftig kopieën gemaakt, en die zijn allemaal opgegaan. Dankzij die fiches konden we doorgaans binnen een paar minuten doorrijden. Zonder fiches zouden we uren en uren per dag hebben verloren, omdat dan alles moet worden nagekeken en alle paspoortgegevens in het Grote Boek moeten worden ingeschreven, iedere keer opnieuw. In Senegal was dat voorbij, daar ging alles er veel relaxter aan toe. Je zag wel vaak politie langs de weg, maar we werden daar nooit aangehouden. Waar controle opvallend ontbrak was op de grens tussen Marokko en West-Sahara. Wel bij het verlaten van de laatste stad in Marokko en bij het binnenrijden van de eerste grote stad in West Sahara (Laayoune), maar bij de grens was niets te zien. Een duidelijk signaal dat die grens helemaal niet bestaat en dat je gewoon in Marokko blijft. Verder viel op dat er verder naar het zuiden overal splinternieuwe nederzettingen waren gebouwd, voor meer dan 90% leegstaand, een beetje op de manier zoals Israel dat doet.

De Banc d'Arguin was een feest van herkenning. Ik was daar in de jaren tachtig en negentig een paar keer geweest en was benieuwd naar de veranderingen. Bij het vissersplaatsje Iwik is het biologische onderzoeksstation gevestigd. Dat is inmiddels enorm uitgebreid. Nederlandse biologen doen hier al tientallen jaren onderzoek aan wadorganismen en trekvogels die een duidelijk link met Nederland hebben, zoals rosse grutto's, kanoetstrandlopers en lepelaars. Ook nu zat er een ploeg Hollanders, onder wie diverse oude bekenden van mij. Iwik is veel groter geworden en de hutjes hebben een meer permanent karakter gekregen. Het dorp wordt bewoond door de Imraguen, een stam die tot vrij recent het eigendom was een paar rijke Arabieren, voor wie ze commercieel moesten vissen. De laatste keer dat ik hier was lagen de stranden bezaaid met rottende kadavers van vinloze haaien. De kostbare vinnen werden geëxporteerd naar China. De Imraguen verdienden hier hun brood mee, maar de echte dikke winst bleef natuurlijk hangen in de tussenhandel, bij de rijke bazen. De Imraguen zijn nu vrij, maar hoe onafhankelijk ze zijn is niet duidelijk. Geloof het of niet, maar de slavernij is in Mauritanië officieel bij wet afgeschaft in 1980, honderd jaar later dan in de rest van de wereld. En ik hoorde nu dat er in 2006 een wet is aangenomen die het nog steeds houden van slaven ook daadwerkelijk strafbaar stelt. Ja, er is sprake van vooruitgang. Er liggen nu geen kadavers meer. De haaienvisserij is opgehouden, omdat er vrijwel geen haaien meer zijn. Hoezo nationaal park met biodiversiteit? Maar met de vogels gaat het goed. We hebben een dagje gevaren met een lokale visser in een primitieve zeilboot en hebben kunnen genieten van de onvoorstelbare rijkdom die hier nog steeds heerst. Duizenden vogels. Aalscholvers, pelikanen, flamingo's, diverse soorten reigers, lepelaars, meeuwen, sterns en eindeloos veel steltlopers in enorme wolken, Wat een weelde!

De Imraguen stonden bekend om een aparte techniek van vissen in samenwerking met dolfijnen. Dat klinkt haast als een fabeltje, maar er bestaan prachtige filmbeelden van. Jaarlijks trokken er grote scholen harders langs de kust. De vissers sloegen dan met stokken op het water om de dolfijnen op te roepen. Die joegen dan in een gecoördineerde actie de scholen vis in de netten van de vissers en werden daar uiteraard voor beloond met een riante vismaaltijd. Helaas is deze vismethode geheel in onbruik geraakt.

En dan de Senegaldelta, met aan de Mauritaanse zijde het nationaal park Diawling en in Senegal de Djoudj. De Djoudj ken ik heel goed. In de jaren tachtig en negentig heb ik mij mogen bemoeien met een vernieuwd beheersplan voor het park, waarbij meer aandacht werd geschonken aan de belangen van de bevolking in de omringende dorpjes. Maar ik was hier voor het laatst in 1998, twintig jaar geleden! Dus ook hier was ik benieuwd naar de veranderingen. En ook hier waren de veranderingen in de omgeving enorm, maar was er in het park zelf eigenlijk niets veranderd. Nog steeds dezelfde rijkdom, met duizenden zomertalingen, duizenden pijlstaarten, flamingo's, pelikanen en ga zo maar door. Je komt ogen te kort.

Als je vanuit Mauritanië Senegal binnenkomt is de verandering in het landschap enorm. Ineens kom je in een veel groenere wereld, gedomineerd door baobabs en andere bomen. Daar hoort een totaal andere vogelwereld bij, te veel om op te noemen. Ik wil er slechts twee spectaculaire voorbeelden uit lichten. Het ene was een slaapplaats waar in de schemering tot wel 20.000 zwaluwstaartwouwen bijeenkomen om te overnachten. Het andere een dooie koe met vijf soorten gieren er op en omheen, die zich opvallend dicht lieten naderen. Kennelijk was hier een kadaverdump, want er lagen schoongevreten botten van tientallen koeien en ander vee, die hier aan de gieren werden overgelaten. Voor een passerende jongen met een hond deden de gieren nauwelijks een stapje opzij.

Tot slot moet ik als auteur van het met de Jan Wolkersprijs bekroonde boek 'De Grutto' (nog niet gekocht? Snel naar de boekhandel!) toch even de met kleurringen behangen grutto B1YYRB noemen, die we in de Djoudj van vlakbij konden fotograferen. Die is op 4 juni 2014 op een leeftijd van 22 dagen geringd in It Heidenskip in Friesland, daarna in juli zes keer door verschillende waarnemers gezien bij de Mokkebank bij Laaksum en in de Haanmeer bij Koudum, om vervolgens een jaar lang van de radar te verdwijnen. In juli 2015 duikt hij op in de Djoudj, waar hij zes keer wordt waargenomen, door een Senegalese medewerker van het park en een bezoekende Hollandse grutto-onderzoeker. In het voorjaar van 2016 keert hij terug in de Haanmeer bij Koudum (een weidevogelreservaat van It Fryske Gea, onderzoeksgebied van de Groningse en Friese grutto-onderzoekers onder leiding van trekvogelhoogleraar Theunis Piersma). Hij doet een broedpoging, maar die mislukt. In november en december 2016 wordt hij weer door diverse waarnemers gesignaleerd in de Djoudj, steeds op dezelfde plek. Op 3 februari 2017 wordt hij gezien in het Taagestuarium in Portugal, waar tienduizenden Nederlandse grutto's verblijven, op doorreis van Afrika naar huis. Daarna duikt hij opnieuw op in de Haanmeer. Hij doet weer een broedpoging, krijgt twee kuikens, maar die overleven het niet. In november 2017 keert hij terug in de Djoudj, waar hij een paar keer wordt waargenomen, alweer op dezelfde plek. Dan volgen er in januari 2018 nog zes waarnemingen  aldaar, waaronder die van ons. In totaal is hij, nadat hij met ringen is volgehangen, tot nu toe 31 keer teruggezien. En over een paar weken kunnen we hem weer verwachten in de Haanmeer. Een mooi voorbeeld wat een krachtig hulpmiddel een individueel herkenbare kleurringcombinatie kan zijn bij trekvogelonderzoek. Maar ja, je moet dan wel overal loerende mensen hebben die op gruttopoten letten!


donderdag 4 juni 2015


Jan Mayen en het pakijs

Het is alweer een paar dagen geleden dat we een geweldige landing konden maken op Jan Mayen, een godverlaten eiland in de Noord-Atlantische Oceaan zo’n beetje tussen IJsland, Groenland en Spitsbergen in, maar zoals ik al zei, ik ben geen trouwe blogger. Na onze zeer succesvolle dagen in Schotland, op Fair Isle en op Mousa in de Shetlands, hebben we een wat teleurstellende oversteek naar Jan Mayen gehad. De in de reisbrochures beloofde walvissen lieten het grandioos afweten. Ik heb dat al eerder meegemaakt, maar voor de passagiers was dat wel even slikken. Toch bleef de stemming erin. Er werden wel veel prachtige zeevogels gezien.

Bij het benaderen van Jan Mayen zag het er slecht uit. Er stond een harde noordoostenwind en de zee was getooid met schuimkoppen. De windrichting liep precies in het verlengde van het langgerekte eiland, dat van noordoost naar zuidwest verloopt. Dus of we in het kleine baaitje bij de Noorse basis beschutting zouden kunnen vinden voor een veilige landing, was nog maar de vraag. We kregen het eiland in zicht, maar alleen de onderste helft. Donkere rotspartijen en sneeuwvelden vervaagden al op geringe hoogte in grauwe wolkenmassa’s, maar dat is hier heel gewoon. Op de noordoostpunt van het eiland rijst de beroemde Berenberg, een reusachtige vulkaan die nog in de jaren tachtig actief is geweest, uit de zee op tot meer dan 2000 meter hoogte. Maar daar was niets van te zien. Jan Mayen is een berucht mistgebied, omdat hier warme en koude golfstromen elkaar ontmoeten. De top van de Berenberg is doorgaans een dag of vijf per jaar te zien. Ik heb tot nu toe veel geluk gehad: ik ben hier twee keer eerder geweest en beide keren heb ik de berg in zijn volle glorie mogen aanschouwen. Het leek erop dat dat deze keer niet het geval zou zijn. Maar naarmate we naderden, brak de lucht open en begonnen zich fragmenten van de hellingen te vertonen in gaten in de bewolking, eerst alleen aan de linkerflank, maar later ook aan de rechterzijde. En op het moment dat we de landing in gang zouden zetten, was de hele berg van voet tot top te zien, met een iel zonnetje erover.

Op korte afstand van het eiland viel ineens de golfslag weg, doordat een korte kaap ons luwte verschafte. Er stond wel een forse branding op het landingsstrandje, maar het belangrijkste was dat bij het schip zodiac-operaties aan de gangway mogelijk waren. De landing ging dus door! Wel moesten bij het strand de zodiacs onmiddellijk door stafleden in waadpakken bliksemsnel worden omgedraaid, om te voorkomen dat brandingsgolven over de achterzijde de bootjes zouden vullen en alle inzittenden nat zouden spatten,. De boeg is altijd beter bestand tegen aanrollende golven.

Het voorjaar was op Jan Mayen nog maar net begonnen. Vorige week lag alles nog onder de sneeuw, maar nu begon de vegetatie te ontluiken. Er waren veel minder bloemen dan vorig jaar om deze tijd, omdat het voorjaar dit jaar veel kouder en later was. Alleen van de zuiltjessteenbreek vonden we een paar bloeiende exemplaren. De andere soorten moesten nog tevoorschijn komen. Ook de ‘wouden’  van de poolwilg moesten nog ontluiken, de tapijten van twee centimeter hoge wilgjes die al in augustus goudgele herfstkleuren gaan vertonen. Hoog tegen de hellingen zagen we duizenden nestelende noordse stormvogels, en van de steile puinhellingen kwam het hoge gekir naar beneden rollen van onnoemelijke aantallen kleine alkjes, die daar tussen de stenen hun nesten hebben.

De Noren ontvingen ons allervriendelijkst. We kregen koffie en mochten paspoorten en ansichtkaarten stempelen. Plan A was omn over het eilnd naar de andere knt te lopen, een wandeling van 9 km langs een onverhard weggetje, naar Kvalkrusbukta (Walrusbaai), waar we dan over een paar uur weer zouden kunnen worden opgehaald. Maar het weer was te onzeker, en je wilt niet na 9 km te horen krijgen dat je maar weer terug moet lopen, omdat er aan de andere kant niet met zodiacs geland kan worden., We gingen dus terug aan boord en voeren om de zuidpunt heen, om alsnog te proberen laat in de avond een landing uit te voeren (tegen middernacht, maar de zon gaat hier toch niet onder). Maar zoals gevreesd, bleek het bij Kvalrusbukta onmogelijk te zijn, omdat de zee rond het schip veel te woest was. Het bleef dus bij een prachtige vaartocht lang de noordwestzijde van het eiland, waar tienduizenden stormvogels in het late zonlicht aan het voedsel zoeken waren, als fel witte stippen tegen een fantastische achtergrond van zwarte en donkerrode vulkanische rotsen. En tot drie uur ‘s nachts konden we genieten van uitzicht op de hele Berenberg, die enorme besneeuwde ijsklomp, prachtig belicht in de middernachtzon.

Ruim een dag varen ten noorden van Jan Mayen bereikten we het pakijs. De walvissen lieten zich nog steeds niet zien en ook met zeehonden wilde het niet lukken. We koersten met de Ortelius diep het ijs in, in de pakijsgordel ten oosten van Groenland. Twee jaar geleden zagen we hier duizenden zadelrobben, maar nu was er helemaal niets. We kwamen wel drie keer een eenzame klapmuts tegen, een zeehondensoort die veel zeldzamer is. Ook zagen we groepjes ivoormeeuwen, een hoogarctische soort, typisch voor het pakijs, die zich doorgaans ophoudt in de nabijheid van ijsberen, waar hij als aaseter meeprofiteert van de door de beren gevangen zeehonden. Die ijsberen was het ons natuurlijk om te doen, maar ook hier hadden we geen geluk. Wel zagen we op diverse plaatsen ijsberenvoetafdrukken op de besneeuwde ijsschotsen, maar beren, ho maar. Eenmaal zagen we een spoor met grote voetafdrukken, met daarnaast een serie kleine afdrukjes, een duidelijk geval van moeder en kind. En we kwamen een afgekloven skelet van een zeehond tegen, opgegeten door een ijsbeer en daarna tot de laatste draad schoon geplukt door de meeuwen. Maar daar bleef het bij.

En nu zijn  we aangeland bij Spitsbergen, veel later dan de bedoeling was, omdat we een vieze storm tegen hadden, die onze snelheid danig heeft doen afnemen. Er bleef maar voor één landing tijd over, bij Poolepunten, waar altijd walrussen op ons liggen te wachten. Maar de pech was nog niet op. Er stond een harde noorderstorm, die zodiac-operaties onmogelijk zou maken, en met de verrekijker was te zien dat er vandaag helemaal geen walrussen op het strand lagen. Die houden niet van harde wind, dan vinden ze het veel te koud en dan blijven ze liever in het water. Er zat dus niets anders op dan een dronk uit te brengen op een overigens geslaagde reis en nog eens te herdenken wat voor mooie dingen we wel allemaal hebben gezien. Vannacht aan de kade in Longyearbyen, morgen met het vliegtuig naar huis.

zaterdag 30 mei 2015


Schotse zeevogels

Ik ben niet erg goed in het bijhouden van mijn blog. Ik heb niet eens mijn Atlantic Odyssey afgemaakt, waar we nog een bezoek brachten aan de Kaapverdische Eilanden, alvorens naar huis te vliegen. Deze keer ging ik niet met de vogelaars mee, die zoals gewoonlijk achter de endemische soorten aangingen. Ik ging mee met de excursie naar Cidade Velha, een dorpje aan de zuidkust van het eiland Santiago, een uurtje rijden bij de hoofdstad Praia vandaan. Cidade Velha betekent ‘Oude stad’, want hier heeft vroeger de hoofdstad gelegen, maar nadat die in de zeventiende eeuw door de Fransen kort en klein is geslagen, is die verhuisd naar het huidige Praia, dat veel beter te verdedigen was tegen aanvallen vanuit zee.

En nu zit ik alweer op zee, op de North Atlantic Odyssey, van Hansweert aan de Schelde naar Spitsbergen via Schotse eilanden en Jan Mayen. Om in de sfeer te blijven ben ik tussendoor nog even naar zeevogels in Bretagne wezen kijken. Carla wilde wel eens kennismaken met ‘mijn zeevogeleilanden’ en had uitgevonden dat een vakantie in Bretagne die mogelijkheid zou bieden. Zo hebben we met mooi weer een heerlijke week doorgebracht aan de roze granietkust, waar we met een boottocht de zeevogeleilanden van het reservaat Sept Îles bezochten. De boot bracht ons tot vlak bij het eilandje Rouzic, dat aan de zeezijde helemaal wit is van de jan van genten en hun uitwerpselen. Ruim 23.000 paar, met daarnaast kleine aantallen alken, zeekoeten, noordse stormvogels, kuifaalscholvers en koddige papegaaiduikers.

Van de Franse jan van genten naar de Schotse. Na vertrek uit Hansweert voeren we met de Ortelius de Schelde af, voor de Vlissingse Boulevard langs, en dan schuin de Noordzee over naar Aberdeen. Vanuit Aberdeen maakten we mooie dagtochten naar wat natuurgebieden aan de kust, die hier wel een stuk rustiger is dan in Bretagne. Mooie, spectaculaire kliffen met alken, zeekoeten, kuifaalscholvers, noordse stormvogels, papegaaiduikers en vooral veel drieteenmeeuwen, die wonderlijk genoeg in Bretagne ontbraken. Zou dat net te zuidelijk voor hen zijn? Papegaaiduikers bereiken daar in ieder geval hun zuidgrens, maar kuifaalscholvers komen nog veel zuidelijker voor, tot aan de Spaanse kust en zelfs in de Middellandse Zee. Aan de Schotse kust is de drieteenmeeuw de talrijkste klifbewoner, en vooral waar de kliffen een inbochting maken weergalmt tussen de verticale wanden hun karakteristieke schelle roep, waarbij ze hun Engelse naam roepen: ‘Kittiwake, kittiwake, kittiwake!’

Een nabijgelegen natuurgebied is Sands of Forvie, een duinreservaat met een riviertje en een klein estuarium, vol met met meeuwen, sterns en eidereenden. Aan de monding van het riviertje lag een grote grijze koek die helemaal uit massief tegen elkaar gestapelde grijze zeehonden bleek te bestaan, wel anderhalf duizend. Ze produceerden wonderlijke, zangerige geluiden. De vogelaars gingen helemaal uit hun bij het zien van een mooi gekleurde koningseider, een afgedwaalde bewoner van Spitsbergen. Er werd ook nog een grote burgemeester gespot, een meeuwensoort uit de arctis. Zo mochten we alvast heel even aan het noordpoolgebied ruiken.

’s Nachts voeren we naar Fair Isle, halverwege de Orkneys en de Shetlands, waar we de volgende dag tot in de middag hebben rondgezworven, De vorige keer (2 jaar geleden) heb ik de zuidelijke helft van het eiland verkend, met het dorp, de vuurtoren en het museum, dus nu heb ik de wat ruigere noordelijke helft doorkruist, met adembenemende kliffen in allerlei grillige vormen, en hier en daar kleine rotseilandjes, met tot mijn verrassing een paar kleine kolonies van jan van genten. Ook hier alken, zeekoeten, noordse stormvogels en kuifaalscholvers. En natuurlijk de bonte papegaaiduikertjes, die hier opvallend tam zijn en zich op enkele meters afstand laten fotograferen. In het binnenland wordt je hier lastiggevallen door kleine jagers en grote jagers, bruine meeuwachtige vogels met forse haaksnavels, die leven van prooien die ze van andere zeevogels afpakken.

’s Avonds laat bezochten we de Broch van Mousa, aan de oostkant van Shetland, een paar uur varen vanaf Fair Isle. De Broch is een prehistorisch bouwwerk, geheel gestapeld uit platte stenen. Tussen die stenen broeden honderden stormvogeltjes die hier alleen ’s nachts actief zijn en dan als vleermuisjes rond de toren fladderen en zachte kirrende geluiden maken. Een ijzersterk begin van deze North Atlantic Odyssey. Volgende halte: Jan Mayen.

 

dinsdag 28 april 2015


Gods Grote Gieter

Vlak voor het passeren van de evenaar werd er omgeroepen dat er dolfijnen voor de boeg te zien waren, zodat iedereen naar de voorplecht rende. Het was een afleidingsmanoeuvre om ongezien achter op het dek een zodiac te water te laten, terwijl de snelheid van het schip was teruggebracht tot bijna nul. Geen dolfijnen te zien, maar daar verscheen ineens de zodiac in beeld, met daarin een merkwaardige verschijning: een staande figuur in een lang, wapperend lichtblauw gewaad, een woeste witte baard, een zilveren kroon en een drietand. Neptunus zelf! Hij balde zijn vuist naar de mensen op de boeg en schreeuwde luidkeels dat het schip moest keren en dat iedereen moest opsodemieteren. “Weg uit mijn oceaan, dit is MIJN oceaan, go home!” brulde hij woest. Na een rondje om het schip kwam zijne hoogheid aan boord, waar hij vergezeld door zijn lieftallige echtgenote (de op weerzinwekkende wijze als vrouw vermomde baardige James) plaatsnam op het achterdek. Chef Ralph had een grote pot met vieze derrie klaargemaakt, met havermout, klonterig meel, stroop, en chocoladepoeder voor de kleur. Neptunus had een dode vliegende vis (de vorige dag op het dek gevonden) om zijn nek hangen. Iedereen moest zich bij Neptunus melden, de vis kussen, de vieze voet van zijn vrouw kussen en werd daarna stevig behandeld met drek, voorzien van een Neptunusstempel ergens op buik of rug, en tenslotte afgevoerd naar de haaienpoel (de met zeewater gevulde zodiac). Ondertussen vloeide de door de hotelstaf aangerukte punch rijkelijk. Neptunus had een heel leger duivelse helpers die de mensen naar hem toe sleepten en dwongen voor hem te knielen. Nadat iedereen behandeld was, werd onder luid gejuich de rest van de vieze pap over Neptunus zelf uitgegoten, die daarna zelf ook wel een badbeurt kon gebruiken in zodiac, waarin menigeen vrolijk in het drabbige water lag te wentelen, met een bekertje punch erbij. Een Mooi feest. En, o ja, ik was Neptunus. Die eer is mij denk ik al een keer of tien ten beurt gevallen.

Een dag voorbij de evenaar viel de wind weg, onze trouwe zuidoostpassaat die we de afgelopen dagen zo fijn in de rug hebben gehad. We waren aangeland in de doldrums, de windstille zone nabij de evenaar waar de zuidoostpassaat van het zuidelijk halfrond en de noordoostpassaat van het noordelijk halfrond elkaar ontmoeten en samen in een enorme convectiecel opstijgen, als gevolg van opwarming door de zon, die hier zijn hoogste stand bereikt. Opstijgende lucht koelt af waardoor waterdamp condenseert en regen vormt. In deze zone vallen de zware tropische regenbuien die op het land in de equatoriale zone het tropisch regenwoud voeden. Maar ook op zee kregen we een paar fikse buien te verduren, met zwaar onweer. Tussen de buien door gingen de vogelaars bij gebrek aan vogels met hun telelenzen maar weer op de vliegende vissen schieten, die nu over de spiegelgladde zee zeilden met perfecte spiegelbeeldjes eronder. De zone waar de passaten elkaar ontmoeten en waar de opstijgende lucht regen veroorzaakt heet de Intertropische Convergentiezone (Inter Tropical Convergence Zone, ITCZ). De ITCZ schuift met de seizoenen heel langzaam tussen de Kreeftskeerkring op het noordelijk halfrond en de Steenbokskeerkring op het zuidelijk halfrond heen en weer, achter de hoogste zonnestand aan, op het land de regenwouden begietend. Op zee ben je er in een dag doorheen, terug in de zon, maar nu met de noordoostpassaat schuin tegen. Ik noem de ITCZ ook wel de GGG: Gods Grote Gieter.

vrijdag 24 april 2015


Vliegende vis in bad

Ascension Island is een heel raar eiland. Hoewel er al 200 jaar mensen wonen, in de hoofdstad Georgetown en in nederzettingen elders op het eiland, geldt het officieel nog steeds als een onbewoond eiland. Iedereen die er verblijft, is hier met een tijdelijk arbeidscontract en wordt geacht te zijner tijd op te hoepelen. Dat komt omdat het een militair eiland is. In 1815 is hier, net als op Tristan da Cunha, een Brits garnizoen gelegerd toen Napoleon op Sint-Helena gevangen is gezet, om te voorkomen dat Franse vrienden deze eilanden zouden gebruiken om hem te helpen te ontsnappen. De soldaten op Tristan zijn na een jaar weer naar huis gegaan, maar op Ascension zijn ze gebleven, ook nadat Napoleon was overleden. Ascension ligt ontzettend strategisch in de Zuidatlantische Oceaan, en is een communicatieknooppunt geworden. In 1898 hebben de Britten hiervandaan telegraafkabels over de zeebodem gelegd naar Engeland, West-Afrika (Sierra Leone), Brazilië en Sint-Helena, en vanaf Sint-Helena naar Kaapstad. Zo konden berichten over de voortgang in de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog (rond 1900) bliksemsnel naar Londen worden gepiept. Die kabels doen het niet meer, maar nu staat het eiland vol met satellietschotels en de militairen zijn er nog steeds. Ook BBC-World zit hier, een Amerikaans satellite tracking system, en natuurlijk de Royal Air Force (RAF), die hiervandaan in de Falklandoorlog van 1982 vliegtuigen stuurde om de Argentijnen te bombarderen. En de Amerikanen hebben hier op Brits grondgebied een van de langste landingsbanen ter wereld aangelegd, waar in geval van nood destijds de Space Shuttle zou hebben kunnen lanen. De Amerikanen hebben hier de grootste vinger in de pap en het is voornamelijk hun verdienste dat het eiland “onbewoond” blijft. Bezoek is hier altijd een heel gedoe met immigratietoestanden, en deze keer kregen wij te horen dat onze Russische en Oekraïense bemanningsleden hier niet van boord mochten!

In die 200 jaar sinds 1815 hebben wij het eiland aardig de vernieling in weten te helpen, net als Sint-Helena en duizenden eilanden elders op de wereld. Grote witte velden guano, die in het hier heersende woestijnklimaat nooit zijn weggespoeld, herinneren aan enorme kolonies zeevogels die hier vroeger hebben gezeten, zoals genten en fregatvogels. De nekslag kregen ze toen men katten heeft ingevoerd in een domme poging de er heersende rattenplaag in te dammen. De katten waren totaal niet geïnteresseerd in moeilijk te vangen ratten, maar vraten zich vol  met heerlijke vette zeevogels. De genten en fregatvogels (de endemische Ascensionfregatvogel) overleefden op het van het hoofdeiland gescheiden Boatswain Bird Island, een witgekalkte rotsklomp die afgeladen vol zit met vogels. In 2005 is men er met heel veel moeite en met grote inspanningen in geslaagd de katten op Ascension uit te roeien. Het was een daverend succes. Direct al in 2006 vestigde zich een gentenpaar op het hoofdeiland, en inmiddels is daar een nieuwe kolonie ontstaan van 1500 paar. Ook de fregatvogels zijn begonnen zich daar te vestigen, een hoopvolle ontwikkeling.

De grote attractie van Ascension is de soepschildpad, die hier in grote aantallen helemaal vanaf de kust van Brazilië naartoe komt zwemmen om er op de gouden stranden eieren te leggen. We zijn midden in de nacht aan wal geweest om onder leiding van een lokale gids te kijken naar zo’n logge kolos, die zich moeizaam vanuit de branding het strand op heeft gesleept, om daar een kuil te graven om er haar eieren in te deponeren. Een voorwereldlijke vertoning. We vonden ook oudere nesten, waar toevallig net alle pasgeboren schildpadjes zich boven het zand uit hadden weten te worstelen. Aandoenlijk spartelende wezentjes, net opwindbeestjes voor in bad.

Over bad gesproken: Op het achterdek hebben we voor de passagiers een zwembadje ingericht (nou ja, spartelbadje dan), door een zodiac met zeewater te vullen. Na afloop van de schildpadexcursie hingen we aan boord over de reling om te kijken naar allerlei gedierte dat aangetrokken door het licht rond het schip dartelde. Veel babyschidpadjes, vissen in vele soorten en maten, en dolfijnen die op hun beurt op de vissen afkwamen. Je hoorde ze briesend bovenkomen en zag ze woest haken slaand achter de vissen aan zitten. Vliegende vissen sprongen hoog uit het water om te ontsnappen, maar knalden dan soms tegen de wand van het schip aan. De slimme dolfijnen kregen het door hoe ze vliegende vissen tegen het schip aan konden jagen en als ze dan na de botsing versuft in zee vielen, een gemakkelijke prooi waren. Een vliegende vis sprong zo hoog dat hij helemaal over het achterdek heen zeilde en als door een wonder met een plons precies in de badzodiac belandde. We hebben er nog wat vers water bij gedaan en hem daar in bad de hele nacht rondjes laten zwemmen, zodat iedereen hem de volgende dag bij daglicht nog eens goed kon bekijken, voorat we hem weer in zee teruggooiden. Een prachtig blauw beest, wel 40 cm lang, met grote haringogen en fraai getekende vinnen die hij als vleugels uit kon waaieren.

dinsdag 21 april 2015


Heerlijke dagen op Sint-Helena
Die hele kwestie van de epidemie op Tristan da Cunha is uiteindelijk irrelevant gebleken. Wind en zee zorgden ervoor dat we gedurende ons driedaagse bezoek helemaal nergens aan land konden. Bij prachtig zonnig weer, onder mooie wolkenluchten en fraaie vergezichten naar de andere eilanden, hebben we rond alle drie de eilanden, Tristan, Nightingale en Inaccessible, rondjes gevaren, om te pogen in de luwte een landingsplaats te vinden. Als het weer het had toegelaten, hadden we zelfs voordeel van de epidemie gehad kunnen hebben, omdat ze ons nu bij hoge uitzondering toestemming hadden gegeven zonder lokale gidsen op Inaccesible Island te landen, of bij Sandy Point aan de onbewoonde oostzijde van Tristan. Maar zelfs daar lukte het niet. Door de ronde vorm van Tristan lopen de deininggolven er gewoon omheen en ontmoeten elkaar aan de lijzijde, waardoor operaties aan der gangway nergens mogelijk zijn. Er zat dus niets anders op dan de steven naar het noorden te wenden en koers te zetten naar onze volgende bestemming: Sint-Helena.
Het is op deze reis altijd opvallend hoe snel te wereld ten noorden van Tristan verandert. Eén dag varen voorbij Tristan, en je bent weg uit de roaring forties, in een bijna subtropische zee, waar de eerste vliegende vissen voor de boeg wegspringen en waar albatrossen en stormvogels het laten afweten. Er is alleen altijd een groepje Gebrilde Stormvogels (een soort die op de hele wereld alleen maar broedt op Inaccessible Island) dat tot wel drie dagen toe achter het schip in het kielzog blijft meevliegen, in de hoop dat er in het schroefwater wat lekkers naar de oppervlakte komt dwarrelen. Maar voor de rest is het wat zeevogels betreft armoe troef. We doorkruisen hier een enorm gebied dat bekend staat als oceanische woestijn, met glashelder water waarin bijna geen voedsel is te vinden.
En dan Sint-Helena, dat eiland dat van 500 jaar bewoning is gereduceerd tot een ecologische ruïne, maar waar het ondanks dat toch heerlijk toeven is. Hier staat een eilandtoer op het programma, langs Longwood House waar Napoleon zijn gevangenschap heeft uitgezeten, en langs Plantation House waar de gouverneur woont en waar op het gazon Jonathan rondloopt, de oudste bewoner van het eiland. Jonathan de reuzenschildpad die hier kort na Napoleon vanaf de Seychellen naartoe is gebracht en waarschijnlijk tegen de 200 jaar aan loopt. Verder doen we een tochtje met een lokale boot, achter dolfijnen en zeevogels aan. Voor de rest moet iedereen het zelf maar uitzoeken, een taxi oppikken om naar de een af andere uithoek te gaan, of gewoon in Jamestown blijven rondhangen, van terras naar terras, het museum bezoeken, of de beroemde Jakobsladder beklimmen met zijn  699 treden die net iets te hoog zijn om comfortabel te zijn. Vooral bij het afdalen voel je dat in de knieën!
’s Ochtends lagen wij voor anker naast de Costa Deliziosa, zusterchip van de beruchte gezonken Costa Concordia, na een wereldomspannende cruise van vier maanden op weg naar huis in Italië, met 3000 passagiers. Het was een drukte van belang bij de pier waar wij met onze zodiacs een gaatje moesten zien te vinden tussen de tenders die af en aan voeren met passagiers. Maar ’s middags waren alle Italianen weer aan boord en vetrok de Costa naar het noorden. Rust was op het eiland teruggekeerd. Met onze 67 passagiers overlopen wij het eiland niet. In Ann’s Place was de voorraad voortreffelijke fish cakes nog lang niet uitgeput, zodat we daar ’s avonds heerlijk hebben gegeten en ons hotelpersoneel een avondje vrijaf konden geven.
Ik heb mij de laatste dag met taxi laten afzetten bij Deadwood Plain, de begraasde vlakte waar de meeste Sint-Helenaplevieren zijn te vinden, met een wereldpopulatie van 400 paar de zeldzaamste en verst van verwanten verwijderde weidevogel. Een paar uur lang heb ik geprobeerd ze nader te bekijken en iets van hun nestelgedrag te zien, maar ik vond ze veel schuwer en moeilijker te benaderen dan bij eerdere gelegenheden. Dit is mijn elfde bezoek aan Sint-Helena – ik was hier de eerste keer in 1998 en toen hebben we de pleviertjes prachtig kunnen fotograferen. Het zou mij niet verbazen als de toegenomen schuwheid te wijten is aan onderzoekers die hier een paar jaar lang nesten hebben gezocht, kuikens hebben geringd en volwassen vogels hebben gevangen, gewogen, gemeten en van kleurringen voorzien. Reken maar dat het een traumatische ervaring is om ondersteboven in en weegzakje te bungelen en dat je daarna naderende mensen uit de weg gaat!

zaterdag 11 april 2015


Epidemie op Tristan da Cunha

Eergisteren een geweldige dag gehad bij Gough Island. In de nacht voordat we daar aankwamen was de wind plotseling gaan liggen. In de uren daarna begon de zee te kalmeren en konden we eindelijk weer eens rustig slapen zonder de hele tijd in je bed heen en weer geschoven te worden. Bij aankomst in de ochtend was het eiland nog in nevelen gehuld onder een grauwe hemel, maar later op de dag trok de bewolking helemaal op en konden we het eiland in al zijn schoonheid bewonderen in de volle zon, onder een blauwe hemel. Zelfs rond de toppen waren geen wolkjes meer te zien. Op Gough Island mogen we nooit landen omdat het een strikt reservaat is, maar we mogen bij kalm weer met de zodiacs langs de oever kruisen in Quest Bay, waar het meestal beschut is. Maar nu stond er nog te veel golfslag om veilige operaties aan de gangway mogelijk te maken. De kapitein besloot daarom om eerst maar eens het hele eiland rond te varen, zodat we het van alle kanten konden bekijken (en rondom barst het van de zeevogels). Volgens de weersvoorspelling zou de wind in de loop van de dag nog verder afnemen en de zee nog rustiger worden. Dat klopte. Om drie uur gingen we in de zodiacs en met heerlijk zonnetje erbij koersten we op de kust aan. Eerst maakten we een rondje om Penguin Island, een grillig gevormd lava-eilandje met een ronde rots met gaten, die aan een enorme doodskop doet denken. Op de met tussockgras begroeide hellingen zaten groepjes rotspinguïns, er vlogen sterntjes rond, en de vogelaars gingen helemaal uit hun bol toen er tussen de graspollen groengele vogeltjes heen en weer bleken te vliegen. Dat zijn de endemische Gougheilandgorzen. Nu nog de niet-vliegende waterhoentjes vinden en iedereen is tevreden. Die  moet je op het hoofdeiland zoeken, waar ze vaak tussen de pinguïns naar afval lopen te zoeken. Het lukt niet altijd om ze te zien te krijgen, maar we hadden geluk. Twee volwassen exemplaren en een nog helemaal effen bruin jong lieten zich geruime tijd goed bekijken. De dag werd afgesloten met een kraakheldere zonsondergang, inclusief groene flits.

Inmiddels zijn we bij Tristan da Cunha aangekomen en guess what… we mogen niet aan land! Op het eiland heerst een epidemietje. Een bacteriële longaandoening heeft zo ongeveer de helft van de bevolking geveld. Er zijn op dit moment 263 inwoners, waarvan er al 116 medische behandeling nodig hebben gehad. De dokter vroeg ons per email om medicijnen, omdat ze er op het eiland doorheen waren. Die correspondentie is in Nederland terechtgekomen. Daarna is er eindeloos heen en weer gemaild en gebeld en zijn allerlei deskundigen, medische adviescommissies en verzekeringsmaatschappijen geraadpleegd, en ten slotte heeft de directie van Oceanwide besloten dat we niet aan land mogen. Als een van ons een infectie oploopt kan dat enorme consequenties hebben, van schadeclaims door passagiers (meestal Amerikanen…) tot niet-betalende verzekeringsmaatschappijen, en er bestaat zelfs de mogelijkheid dat ze ons dan op Sint-Helena de toegang weigeren. In het ergste geval laten ze ons in Kaapverdië niet aan de wal, waar we onze vliegtuigen naar huis moeten halen. Dit is een situatie die ik na 13 bezoeken aan Tristan da Cunha nog nooit heb meegemaakt. Vaak is het andersom, dat wij een virusje op het eiland loslaten waar de mensen daar niet tegen kunnen (er waart nu ook iets smerigs rond op het schip, waardoor minstens vijftien gasten al een paar dagen plat zijn gegaan). Maar goed, voorlopig waait het sowieso veel te hard om waar dan ook te landen, en de weersvoorspellingen voor de komende dagen zijn slecht, dus misschien is die hele bacteriekwestie totaal irrelevant. Tristan bezoeken blijft altijd spannend!