vrijdag 21 juni 2013


Gevangen in het pakijs

 
De zee tussen Groenland en Noorwegen is in het westen koud en in het oosten relatief warm. Dat komt door de noordwaarts lopende Warme Golfstroom, die de hele Noorse kust, tot om de hoek rond de Noordkaap, het hele jaar ijsvrij houdt, ook al ligt de Noordkaap ruim boven de poolcirkel. Aan de Groenlandse kant daarentegen, loopt een koude golfstroom, die vanaf de Noordpool naar het zuiden loopt, en die ijsbergen meeneemt tot diep in de noordwestelijke Atlantische Oceaan, tot waar de Titanic is vergaan. Terwijl de zee langs de Noorse kust ijsvrij is, is de zee op dezelfde breedtegraden langs de Groenlandse kust bedekt met pakijs. Onze vaarroute van Jan Mayen naar Spitsbergen liep ongeveer langs de rand van het pakijs. We hoefden maar een heel klein beetje vaar het westen uit te wijken om twee volle dagen te kunnen genieten van de uitgestrekte velden met ijsschotsen aan bakboord (links van het schip). We hoopten natuurlijk op ijsberen, maar daarvoor waren de ijsvelden te open, met te grote gaten tussen de schotsen. De zeehonden wisten dat ze hier dus veilig op het ijs konden liggen uitrusten. Er lagen er duizenden! Zadelrobben, waarvan de volwassen dieren een markante zwarte kop hebben en een donkere zadelvormige vlek midden op de rug. Met een populatie van miljoenen dieren, is de zadelrob de op één na talrijkste zeehond ter wereld. De enige soort die in nog grotere aantallen voorkomt is de krabeter van de Antarctische wateren. De zadelrob is ook de soort waarvan de Canadezen die schattige witte puppies doodknuppelen voor de bontindustrie.

Het laatste deel van onze reis, die in Hansweert begon en via de Shetlands en Jan Mayen noordwaarts verliep, bood ons nog twee dagen Spitsbergen. Een deel van de passagiers combineerde deze tocht met de daaropvolgende reis, om ook nog een dag of tien Spitsbergen uitgebreider te verkennen. In Spitsbergen hebben we een landing uitgevoerd op Ytre Norskøya, ten noorden van de noordwestpunt van de archipel. Vrij uitzicht op de Noordpool. Daarna voeren we de noord-zuid lopende Raudfjord binnen, die zo vroeg in het seizoen nog vrijwel helemaal vol lag met ijsvelden. Achter het ijs lag een groot stuk open water in de Hamiltonbukta, waarin de Hamiltongletsjer uitmondt, in een fenomenaal landschap. Hier hielden we een zodiaccruise – 113 passagiers verdeeld over 11 zodiacs. Het licht was beeldschoon. Hier en daar zaten groepen zeekoeten als pinguïns op ijsschotsen, en in het water dobberden zwarte zeekoeten, waarvan sommige heel nieuwsgierig zo dicht naar ons toe kwamen zwemmen dat je de rode pootjes onder water kon zien. Vanaf het schip werden we opgeroepen terug te keren, omdat er opeens heel veel ijs met de vloedstroom de fjord in kwam drijven. Te laat. We konden niet meer bij het schip komen. In eerste instantie dachten we naïef dat het schip wel even uit het ijs zou beken om ons in open water op te pikken, maar dat kon niet omdat we ons in te ondiep, en deels ongekarteerd water bevonden. Wel voer de Plancius een krakend rondje, om het ijs wat uiteen te drijven en in beweging te brengen, in de hoop dat er op die manier ergens een open kanaaltje zou ontstaan, waar we met onze rubberbootjes doorheen zouden kunnen glippen. Uiteindelijk lukte het ons tot bij het schip door te dringen, nadat we op het laatst nog een schots van dertig bij zestig meter opzij wisten te drijven door er met alle zodiacs naast elkaar tegenaan te drukken, de buitenboordmotoren op volle toeren draaiend. Onder gejuich bereikten we het schip, maar daar ging het nogmaals mis. Nadat uit drie zodiacs de passagiers veilig aan boord waren gekomen, moest de operatie geaborteerd worden, omdat rond het schip het ijs tot onder de gangway dreef, waardoor we er niet meer bij konden. Bovendien dreef met de getijdenstroom het schip, met ijs en al, weer teveel in de richting van ondiep water. De kapitein besloot uit te breken naar verderop gelegen open water, waarbij wij op volle kracht achter het moederschip aan, in het kielzog, meevoeren. In diep, open water konden we ten slotte allemaal veilig aan boord komen, waar ons een uitgebreide BBQ stond te wachten. Diep in de nacht (de zon gaat hier uiteraard in deze tijd van het jaar niet onder) werd op de oever tot tweemaal toe een ijsbeer gespot en we vonden enkel walrussen die op ijsschotsen lagen te rusten.

De laatste dag bood nog twee landingen op beeldschone plekken aan de Krossfjord, aan de wetkust van Spitsbergen, voordat we naar Logyearbyen voeren, de hoofdstad van Spitsbergen, diep in de Isfjord. Voor velen (voor mij ook) het eindpunt. Morgen met het vliegtuig naar huis. Voor anderen het begin van een volgende avontuurlijke reis in dit prachtige stukje noordpoolgebied.

dinsdag 18 juni 2013


Jan Mayen


Na de stormvogeltjes van Mousa koersten we vrijwel recht naar het noorden, door een lege zee, over de poolcirkel, naar het eiland Jan Mayen, een verlaten oord ten noorden van IJsland, ten oosten van Groenland , ten westen van Noorwegen en ten zuidwesten van Spitsbergen. Het eiland is mogelijk al in de zesde eeuw gezien door de Ierse monnik Brandaan, die dacht dat hij de ingang van de hel had gevonden, met vuur, donkere wolken en donder. Hij zou getuige geweest kunnen zijn van een vulkaanuitbarsting aldaar. Op Jan Mayen bevindt zich de noordelijkste actieve vulkaan ter wereld, de Berenberg. In de 12e eeuw is het eiland misschien gezien door Noorse Vikingen, maar dat is allerminst zeker. In ieder geval is het bezocht door verschillende Nederlandse expedities in 1614, waarbij het een aantal malen van naam is veranderd. Het heeft toen respectievelijk Isabella, Mr Joris Eylant en Maurits Eylandt geheten. In 1615 heeft een Brit het nog eens omgedoopt tot Sir Thomas Smith’s Island Uiteindelijk heeft de beroemde cartograaf Blaeu het in 1620 officieel Jan mayen genoemd, naar kapitein Jan jacobszoon May van de Gouden Cath, een van de schepen die er in 1614 waren. Tot 1640 hebben de Hollanders er een bloeiende walvisindustrie gehad, waarbij ze de Groenlandse walvis op de rand van uitsterven hebben weten te brengen. De Hollanders troffen er ook ijsberen en poolvossen aan. De hoogste berg, een 2277 m hoge vulkaan, noemden zij de Berenberg. In 1973 en in 1985 hebben hier nog spectaculaire uitbarstingen plaatsgevonden. In de jaren vijftig hebben de Amerikanen hier een radarstation gevestigd om de Russen in de gaten te houden. De basis wordt nu beheerd door de Noren, die hier ook een weerstation hebben geïnstalleerd. De bevolking van Jan Mayen bestaat uit 18 Noren, militairen en meteorologen. Verder is het een natuurreservaat waar bezoekers maar op een paar plaatsen mogen landen en waar enorme aantallen zeevogels broeden/ Jan Mayen heeft een uiterst gematigd klimaat, met een wintertemperatuur van een graad of zes onder nul en een zomertemperatuur van zes graden boven nul. Warme en koude golfstromen ontmoeten elkaar hier, waardoor er vrijwel altijd een grauwe mist hangt. De Berenberg is gemiddeld drie dagen  per jaar helemaal wolkenloos te zien.

Voor ons doemde Jan Mayen op van onder laaghangende wolken. We gingen aan de oostkust aan land, op een zwart strandje met een behoorlijke branding. De eerste avontuurlijke ‘natte’ landing voor de passagiers. In de Shetlands konden we steeds uitstappen op betonnen piertjes. Op het strand werden we opgewacht door de commandant van de basis, waar zoals overal op afgelegen plekken op onze aardbol T-shirts, ansichtkaarten, petjes, stickers en stempels te verkrijgen waren. Een deel van de groep nam deel aan een wandeling dwars over het eiland, naar de westkust, waar ze door het schip weerr zouden worden opgepikt. Anderen gaven er de voorkeur aan aan boord te blijven om tijdens het rondvaren om het eiland naar zeevogels te kijken. Het was volkomen windstil en de zee was zo glad dat de noordse stormvogels rondvlogen met perfecte spiegelbeeldjes onder zich. ’s Ochtends kregen we even de hele Berenberg te zien, boven de wolkenlaag uit. Aan het eind van de middag, toen we het eiland achter ons lieten, probeerde de berg het nog eenmaal. Hoge besneeuwde hellingen kwamen zo nu en dan tevoorschijn tussen wolkenlagen door, maar met de piek lukte het net niet.

woensdag 12 juni 2013


Papegaaiduikers en stormvogeltjes

Onder een stralend blauwe hemel vertrokken we met de Plancius uit Hansweert. Tussen enorme vrachtschepen de Schelde af, voor de Vlissingse Boulevard langs en vlak langs het strand tot Westkapelle. Nog geen kwartier buitengaats verschenen de eerste jan-van-genten al rond het schip en halverwege de oversteek naar Engeland kwamen daar noordse stormvogels en drieteenmeeuwen bij. De avond van de tweede vaardag bracht ons vlakbij de Farne Islands, vogeleilanden aan de Engelse oostkust, niet ver ten zuiden van de grens met Schotland. Alken, zeekoeten en papegaaiduikers broeden hier in behoorlijke aantallen. Witsnuitdolfijnen kwamen in de boeggolf spelen en her en der werden bruinvissen gespot.

In Hansweert waren voornamelijk Nederlanders aan boord gekomen, de meesten als deelnemer aan een lezersreis van Trouw, onder aanvoering van natuurcolumnist Koos Dijksterhuis. In Aberdeen kwam de rest van de passagiers aan boord, meest Britten. In afwachting van de nieuwe gasten hebben we er een toeristisch dagje van gemaakt met een bezoek aan een estuarium waar we een visarend vlakbij met een spectaculaire duik een enorme vis uit het water zagen plukken.

Dag vier bracht ons bij Fair Isle, een eilandje dat tot de Shetlands wordt gerekend, maar eigenlijk heel geïsoleerd halverwege de Orkneys en de Shetlands is gelegen. Het geldt als het meest afgelegen bewoonde deel van het Verenigd Koninkrijk, met een bevolking van 55 zielen en verder een heleboel schapen en duizenden zeevogels. We hebben er een aangename ochtend doorgebracht tussen de papegaaiduikers, koddige zwart-witte dikkerdjes met hun fantastisch gekleurde snavels en feloranje pootjes. Ze staan altijd met de ene voet op de zijkant van de andere.

De middag was gewijd aan Mousa, een onbewoond vogeleilandje halverwege de oostkust van Shetland, met onder andere broedende grote en kleine jagers, en een roodkeelduiker die op zijn nest zat aan de oever van een zoet meertje. In een zoute lagune waren zeehonden aan het zwemmen met hun pasgeboren zwarte puppies. Mousa is vooral bekend als broedplaats van stormvogeltjes, die op zee wel wat aan zwaluwen doen denken, zwart met een witte vlek op de stuit. Hun hele leven brengen ze door op de open oceanen, fladderend over de golven. Alleen in de broedtijd komen ze aan land, waar ze in holletjes nestelen, diep verscholen onder stenen, vaak in door mensen opgestapelde muurtjes. Overdag is er niets te merken van hun aanwezigheid, afgezien van een vage olieachtige geur. Pas middenin de nacht komt de kolonie tot leven. Overal tussen de stenen hoor je dan de nestelende vogels zacht kirrende geluiden maken en in de schemering komen hun partners met een krop vol plankton uit zee, als fladderende vleermuisjes. Ze durven alleen 's nachts aan land te komen omdat ze overdag te veel risico lopen door grote jagers te pakken genomen te worden.
 
Van half elf ’s avonds tot middernacht hebben we nog een extra landing op Mousa gemaakt, speciaal om dit fenomeen te aanschouwen. Echt donker wordt het hier in juni niet meer. Veel stormvogeltjes broeden in de muren van een prehistorisch bouwwerk, een soort rond fort met een diameter van 15  m en een hoogte van 20 m, dat hier meer dan 2000 jaar geleden is gebouwd, ruim voor onze jaartelling, een zogeheten 'brock'. Een spookachtig geheel.

 

donderdag 6 juni 2013


Richting noordpool


Nadat ik in mei thuiskwam vanaf Madeira, na zeven weken op zee gezeten te hebben, heb ik veel spannende dingen beleefd in de persoonlijke sfeer, zoals mijn verhuizing van Zeeland naar Groningen, maar daar wil ik het verder niet over hebben. Morgen ga ik weer aan boord van de Plancius. Overmorgen, zaterdag 8 juni vertrekken we uit de haven van Hansweert en varen dan de Schelde af, richting Noordzee. In Aberdeen pikken we nog een lading Britse passagiers op en dan varen we naar Fair Isle in de Shetlandeilanden, en daarna verder naar het onherbergzame eiland Jan Mayen, dat halverwege IJsland en Spitsbergen ligt. Daarna door naar Spitsbergen, waar het vroeg voorjaar is met nog veel sneeuw en ijs.

Helaas kan ik Jan Mayen niet meer meenemen in mijn nieuwe boek over eilanden, dat eind juni bij Atlas verschijnt onder de titel Eilanden. Van Andøya tot Vuurland. Hierin vertel ik verhalen over eilanden van zuidpoolgebied tot noordpoolgebied, en van tropische paradijzen tot het legendarische Klein Bollenbult, eiland in de Drentse A. Geschiedenis, natuur, gruwelverhalen.

vrijdag 24 mei 2013


De Madeirastormvogel – Zino’s Petrel


Verhuisperikelen hebben mij ervan weerhouden het laatste stukje van mijn Atlantic Odyssey te verslaan – ik ben al meer dan een week thuis. Na onze mislukte landing op de Selvagens koersten we naar Madeira, onze eindbestemming. Bij Madeira liggen een paar bijzondere, onbewoonde eilandjes, de Deserta’s, waar zeldzame stormvogels, reptielen en zeehonden leven. De zeehonden zijn de met uitsterven bedreigde monniksrobben, waarvan minieme restpopulaties te vinden zijn in de oostelijke Middellandse Zee, op enkele Atlantische eilanden, en aan de Afrikaanse vastelandskust op Cap Blanc, op de grens van (volgens Marokko Marokkaans) West-Sahara en Mauritanië, vlak bij de Mauritaanse havenstad Nouadhibou. De wereldpopulatie telt enkele tientallen individuen. De Deserta’s vormen een streng bewaakt nationaal park. Via ons Madeiraanse contact hadden we toestemming gekregen er te landen en een stukje met de zodiacs langs de spectaculaire kliffen te varen, als we maar niet in de buurt kwamen van de grotten waar de monniksrobben zich vaak schuil houden. Met de bewakers kwamen we overeen dat we de barbecue aan boord, waarvoor zij waren uitgenodigd, naar land zouden verplaatsen. Een roosterfeest op de Deserta’s – exclusiever kun je het niet krijgen.

De laatste dag op Madeira was druilerig, met veel laaghangende bewolking en een gemene, koude wind uit het noorden. Ideaal weer voor een nachtelijke excursie naar de hoogste toppen van het eiland, waar een van de zeldzaamste stormvogels ter wereld broedt. In het donker fladderen ze daar krijsend rond, hoe donkerder hoe liever. In de jaren zestig dacht men dat de Madeirastormvogel was uitgestorven. De lokale ornitholoog Zino hoopte ze terug te vinden omdat hij van herders hoog in de bergen hoorde dat zij daar ’s nachts rare geluiden hoorden. Hij nam het geluid op van de nauw verwante Desertastormvogel waarvan een kleine kolonie is te vinden op de top van het eilandje Bugio, waar je alleen per helikopter kunt komen. De herders herkenden het geluid en wezen Zino de weg naar de onherbergzame kliffen waar ze te vinden zouden zijn. In 1969 werd op die manier de soort herontdekt. Er broeden nu enkele tientallen paren, vaak in kunstmatige nestholen, omgeven door rattenvallen en kattenvallen. Een gids bracht ons in pikdonker naar het pad dat over de hoogste bergkam loopt, vlak boven de nestplaatsen die alleen te bereiken zijn door vanaf de kam te abseilen. Uit de nevels kwamen de eerste kreten op ons af, als van een wat schorre bosuil. Al gauw waren het er meer en een enkele maal konden we tegen de nachtlucht een langs scherend silhouet onderscheiden. Er was een beetje licht van de sterren en een iel maansikkeltje, op momenten dat de wolkenlaag scheuren vertoonde. De populatie wordt nog steeds met uitsterven bedreigd. Onlangs verwoestte een uit de hand gelopen bosbrand de veenlaag waarin de vogels hun holen graven en werden diverse jongen geroosterd. In een ander rampjaar zag een verwilderde kat de kans bijna alle jongen van dat jaar dood te bijten. Maar Zino en zijn vrienden blijven vechten.

zondag 12 mei 2013


Wilde eilanden

 
Tussen de Kaapverdische en de Canarische Eilanden hebben we de rand van het continentaal plat gevolgd, voor de kust van Mauretanië. Hier welt voedselrijk water uit de diepte op, waardoor plankton welig tiert, met als gevolg een onvoorstelbare rijkdom aan zeeleven. We stuitten op scholen van duizenden springende dolfijnen, kruisten het pad van de ene potvis na de andere, soms vijf tegelijk, en rond het schip vlogen honderden vorkstaartmeeuwen en tientallen middelste jagers, op weg naar hun broedplaatsen in de hoge arctis.

Bij de Canarische Eilanden rondden we La Gomera, waar de kustwateren zijn verheven tot walvisreservaat, vooral vanwege de grienden, kleine zwarte walvisachtigen die hier in behoorlijke scholen voorkomen en zich fatsoenlijk lieten zien. Na Gomera zetten we koers naar de Selvagens.

Het is niet zo erg als met Tristan da Cunha, maar misschien komen de Selvagens wel op de tweede plaats als een droombestemming die meer dan een halve eeuw over de horizon naar mij heeft liggen lonken: de Selvagens (enkelvoud Selvagem), uit het Portugees vertaald ‘wilden’, in dit geval ‘wilde eilanden’, een onbewoond eilandengroepje halverwege de Canarische Eilanden en Madeira. Tristan da Cunha sprak tot mijn verbeelding als broedplaats van de grote pijlstormvogel, de Selvagens zouden tot de nok gevuld moeten zijn met Kühls pijlstormvogels, kleine pijlstormvogels, Madeirastormvogeltjes, Bulwers stormvogels en bonte stormvogeltjes - vooral ’s nachts één massale, krijsende bende van vogels die in het donker hun holen en hun jongen proberen te lokaliseren. Ik heb ooit nachten doorgebracht op Ierse broedeilanden van stormvogeltjes en noordse pijlstormvogels, dus ik kon mij er wel een voorstelling van maken wat voor belevenis een nacht op de Selvagens zou zijn.

Een nachtelijke ervaring op de Selvagens zat er natuurlijk niet in, maar de opwinding was groot toen bleek dat onze vaartocht een bezoek aan de Selvagens mogelijk zou maken. De archipel bestaat uit twee eilanden: Selvagem Pequena (de kleine wilde) en Selvagem Grande (de grote wilde). Vroeger werden eieren en jongen op grote schaal door vissers geoogst, tegenwoordig zijn  beide eilanden een strikt natuurreservaat, ingeschreven op de lijst van werelderfgoederen van UNESCO. Er wonen zelfs permanent bewakers, twee per eiland. Vergeleken hiermee is vogelwachter zijn op Griend of Rottumeroog niks. Wij kregen toestemming een zodiac cruise te plegen rond Selvagem Pequena en we mochten ’s middags landen op Selvagem Grande. De opwinding was groot. Iedereen was er klaar voor, zwemvesten aan, maar op het laatste moment werd de landing afgeblazen. De zee was te ruw, zowel bij het schip al bij de landingsplaats. Zo dichtbij en dan opeens zo ver weg…

De rest van de middag bleven we rond Selvagem Grande rondkruisen. Tegen zonsondergang namen de aantallen pijlstormvogels rond het schip spectaculair toe. De droom van een nacht op het eiland, te midden van die krijsende wolk stormvogels zal voorlopig wel een droom blijven.

woensdag 8 mei 2013


De Razoleeuwerik en de blauwe vinvis

 
De dag nadat we de evenaar zijn overgestoken hebben we een paar heftige regenbuien gehad, sommige met felle windstoten, donder en bliksem. De dag daarna scheen de zon weer en waaide de wind krachtig uit het noordoosten. Geheel volgens het boekje. In de Inter Tropical Convergence Zone (ITCZ, door mij ook wel Gods Grote Gieter, GGG, genoemd) stijgt de door de hoogste zonnestand verhitte lucht op, en koelt vervolgens af, waardoor vocht condenseert en tropische regenbuien ontstaan. De opstijgende lucht wordt vervangen door lucht die vanaf beide kanten aan komt vloeien, de zuidoostpassaat ten zuiden van de evenaar en de noordoostpassaat vanaf het noorden. De regenzone is maar een paar honderd kilometer breed, maar omdat hij zo langzaam opschuift (als de hoogste zonnestand opschuift van de evenaar naar de keerkring of omgekeerd) veroorzaakt hij op een bepaalde breedtegraad in de tropen een regentijd van een paar maanden. Die regentijd doorkruisen wij met ons schip in een of twee dagen, en met de auto zou je het in enkele uren kunnen doen: zuidoostpassaat, boem regen, noordoostpassaat.

Op de Kaapverdische Eilanden hebben we één dag besteed op het eiland Santiago, waar zich de hoofdstad Praia bevindt. De meeste passagiers zijn hier van boord gegaan om naar huis te vliegen en er is een nieuwe groep aan boord gekomen om hiervandaan naar Madeira te varen, speciaal om zeevogels en zeezoogdieren te zien. Op Santiago hebben we in een paar uur tijd alle bijzondere vogelsoorten van het eiland te zien gekregen, zoals de Iagomus, de Kaapverdische rietzanger, de Kaapverdische gierzwaluw en Bournes purperreiger, waarvan er op hele wereld nog minder dan dertig te vinden zijn, alleen hier op Santiago.

Met de nieuwe gasten, voornamelijk fanatieke vogelaars, zijn we naar het onbewoonde eilandje Razo gevaren, in het noorden van de archipel, waar de uiterst zeldzame Razoleeuwerik te vinden is. Op Razo mogen we niet landen, maar we mogen wel met de zodiacs dicht onder de kust heen en weer varen, waarbij je een kans hebt een glimp van het beestje op te vangen. Ook van de Razoleeuwerik telt de wereldpopulatie niet meer dan enige tientallen exemplaren. Op weg van het schip naar de kust zagen we een bultrugwalvis helemaal uit het water springen, op zijn rug, met zijn enorme flippers blij uitgespreid. Noordelijke bultruggen komen in de winter naar de Kaapverdische Eilanden om er hun jongen te werpen. In de zomer trekken ze richting Noordpool, waar ze zich in voedselrijke wateren helemaal vol vreten. De Russische matroos die onze zodiac bestuurde minderde vaart en zetten koers richting walvis, die nog tweemaal voor ons een prachtige sprong maakte. Op dat moment ontplofte een anders o zo beschaafde Brit. We waren hier niet om een beetje zinloos rond te dobberen en naar domme walvissen te kijken! Hij had verdomme honderden ponden betaald om de Razoleeuwrik te zien, die hij nog op zijn lijst miste en die hij alleen maar HIER te zien kon krijgen, dus hoe haalde die stomme matroos het in zijn hersens om van de kust van eiland af te varen. Gelukkig kon het nog goedgemaakt worden. De man heeft zijn leeuwerikje gezien, niet meer dan een miezerig silhouetje.

Vanaf Kaapverdië varen we naar de rand van het continentaal plat, voor de kust van Mauretanië. Hier welt voedselrijk water op uit de diepte, waardoor de zee hier vol leven is. We hebben ontmoetingen met dolfijnen, potvissen, en tot ieders grote verrassing een blauwe vinvis, het grootste dier dat ooit op aarde heeft geleefd. Blauwe vinvissen hebben zich na de slachtingen in de vorige eeuw nog nooit goed weten te herstellen en we komen er dan ook maar hoogst zelden een tegen. Deze liet zich prachtig zien, met zijn eindeloos langskomende gevlekte rug met helemaal achterop een piepklein rugvinnetje.

We hebben bij Razo een hele club Iagomusjes aan boord gekregen. Ze streken ook neer in onze zodiacs, waarbij ze soms gewoon op hoofden, schouders en handen van de mensen gingen zitten. Wij kennen terrasmussen die zo aan de mensen gewend zijn dat ze haast tam zijn, maar deze zijn juist ‘tam’ omdat ze op het onbewoonde Razo helemaal geen mensen kennen, net als de pinguïns in Antarctica. We zijn al aardig in de buurt van Mauretanië en de musjes maken geen aanstalten het schip te verlaten. Ze voelen zich helemaal thuis en zitten gezellig tussen ons in onze koekkruimeltjes op te eten. Gaan ze mee naar Madeira? Zorgen wij er onbedoeld voor dat de endemische musjes van de Kaapverdische Eilanden zich op Madeira gaan vestigen? Het is niet voor te stellen dat dit dan niet al veel eerder gebeurd zou zijn. Wij wachten af.

donderdag 2 mei 2013


Over de evenaar


Van Tristan da Cunha naar Sint-Helena is vijf dagen varen. De tropen in. Sint Helena is ecologisch bezien geheel verwoest. Vijf eeuwen bewoning door mensen, vee, ratten en konijnen hebben ervoor gezorgd dat er van de oorspronkelijke flora en fauna nagenoeg niets is overgebleven. Ik heb het daar al over gehad in mijn verhaaltje over de eenzaamste weidevogel ter wereld, de Sint-Helenaplevier. Toch is Sint-Helena een aangenaam eiland om te vertoeven, met een perfect klimaat en een buitengewoon vriendelijke en vooral relaxte bevolking van iets minder dan vierduizend zielen. Afstammelingen van Europeanen, negerslaven, Indiërs en Chinese arbeiders, alles door elkaar.

Op de standaard-eilandtoer zien we het huis waar Napoleon heeft gewoond toen hij hier verbannen was en de tuin van de gouverneur waar Jonathan woont, de oudste bewoner van het eiland. Jonathan is een reuzenschildpad afkomstig van de Aldabra-atol in de Indische Oceaan en als je de bronnen mag geloven loopt hij al aardig tegen de tweehonderd jaar. De tocht voert langs kronkelende weggetjes door groene landschappen met bomen, weilanden en weelderige struwelen waarin geen enkele inheemse plant is te vinden. Ook alle kwetterende vogeltjes zijn ingevoerd, behalve de prachtige doorschijnend witte opaalsterntjes, die tot diep in het binnenland in de bomen broeden. En natuurlijk brengen we een bezoekje aan de weilanden van Deadwood Plain, waar we onze eenzaamste weidevogel daadwerkelijk te zien krijgen.

Twee dagen verder varen ligt Ascension Island, een bar, kaal vulkaaneiland. Er wordt wel gezegd dat de eerste landing op de maan nooit heeft plaatsgevonden, maar hier is gefilmd. Wonderlijk genoeg overkomt ons op dit tropische eiland waar we in Antarctica en bij Tristan da Cunha zo bang voor waren: we kunnen niet landen! Er staat een felle oostenwind die zelf aan de beschutte westkant veel branding veroorzaakt, maar wat nog veel erger is, vanuit het westen rolt een langzame deining op het eiland af, afkomstig van stormen die dagen geleden en duizenden kilometers verderop hebben plaatsgevonden. Het is deze deining die bij de landingspier huizenhoog opspattende golven doet ontstaan. De autoriteiten staan geen enkele activiteit toe en kunnen ook niet naar het schip komen om onze paspoorten te stempelen. Pas op dag twee lukt het de formaliteiten af te wikkelen en een spannende landing uit te voeren. We kunnen een uurtje aan de wal blijven en moeten dan weer terug. Alle excursies zijn afgelast, ook de  nachtelijke tocht naar de palmenloze gouden stranden, waar in het donker reusachtige zeeschildpadden hun eieren komen leggen.

Twee dagen voorbij Ascension doemt de evenaar op, als een duidelijk zichtbare stippellijn over de oceaan. We laten de zodiacs (rubberboten met buitenboordmotor) neer waarmee we rond het schip gezamenlijk de lijn oversteken. Een van de zodiacs is uitgerust als zee-bar, met een groot vat sangria en een baardige Neptunus aan boord. Welkom op het Noordelijk Halfrond.

vrijdag 19 april 2013


Topdagen rond Tristan

 
Na dagenlang in heftige zeeën door elkaar te zijn geschud, vijf dagen na ons vertrek uit South Georgia, kwam in grauwe ochtendnevelen Gough Island in zicht. De straffe zuidoostenwind was minder aan het worden, maar de deining was nog fors. Dat betekende dat we het wel konden vergeten een zodiac-cruise te maken in Quest Bay, aan de noordoostzijde van het eiland, wat meestal de meest beschutte plaats is om dat te doen. Gough is een strikt natuurreservaat waar miljoenen zeevogels broeden en we mogen daar niet landen. Aan de noordkant van Gough vonden we de gezochte luwte en het lukte om daar de zodiacs te water te laten. Twee uur lang hebben we langs de kust heen en weer gedobberd om te genieten van de enorme aantallen stormvogels, albatrossen, geelgekuifde rotspinguïns en pelsrobben. Het lukte zelfs de endemische Gougheilandgors vanuit de bootjes te zien, de enige zangvogel hier. De niet-vliegende waterhoentjes van Gough waren overal te horen, maar ze lieten zich niet zien;

Het is een dag varen van Gough naar Tristan da Cunha. Bij Tristan was de zee inmiddels helemaal gekalmeerd en met een restje deining uit het zuidoosten was de landing in het haventje aan de noordwestzijde van het eiland gegarandeerd. In heerlijk zonnig zomerweer hebben we een fantastische middag op het eiland gehad, waarbij iedereen aan zijn  trekken is gekomen. Zelf ben ik niet verder gekomen dan een paar huizen in het dorp waar ik bezoekjes moest afleggen bij oude bekenden. Biertje hier, borreltje daar.

’s Avonds kwamen negen eilanders aan boord die we de volgende dag als lokale gidsen nodig hadden om het onbewoonde vogelparadijs Nightingale Island te mogen bezoeken, twee uur varen vanaf Tristan. Op deze manier konden we de landingsoperaties daar al direct na het ontbijt beginnen. Op Nightingale broeden twee miljoen paar grote pijlstormvogels en nog een paar miljoen exemplaren van andere stormvogelsoorten, in holen onder de grond in een ondoordringbare jungle van manshoog, taai tussock-gras. De eilanders hebben hier vanaf de landingsplaats een pad gemaaid naar de top van een heuvel waar ze tweemaal per jaar komen om stormvogeleieren en kuikens te oogsten. Op dat pad liggen honderden karkasjes van walvisstormvogeltjes die door de grote jagers te grazen zijn genomen. Op de restanten azen de Tristanlijsters, of Starchy zoals de eilanders ze noemen. Die zijn zo tam dat je moet oppassen er niet op te trappen en als je stil zit komen ze je schoenen inspecteren. Ook vliegen de endemische Tristangorzen je om de oren. Op het pad zitten ook de bijna volgroeide kuikens van de geelneusalbatros, die je in opperste verbazing aanstaren met hun grote zwarte ogen, van onder een wonderschone grijze oogschaduw. In dicht, tropisch aandoend struweel vinden we de uiterst zeldzame Wilkinsgors, die hier voorkomt in een wereldpopulatie van misschien vijftig paartjes.

Later in de middag probeerden we op Inaccessible te landen om de legendarische Inaccessible-eilandral te zien, de kleinste niet-vliegende vogelsoort ter wereld, een zwart beestje zo groot als een spreeuw, met kiwi-achtige haar-veren, dat als een piepend muisje onder het gras door rent. De landing ging niet door. Aan de zuid- en de oostkant stond nog teveel van de oude deining, aan de noordkant zorgde een vers opstekende noordenwind voor hoge branding. Er zat niets anders op dan terug te varen naar Tristan, om daar ’s avonds onze eilandgidsen thuis af te leveren.

We hadden nog een extra dag op Tristan aan land zullen doorbrengen, maar in de loop van de nacht was de noordenwind aangewakkerd tot storm. Landen in het haventje was niet meer mogelijk. Dus lichtten we het anker om de steven in de richting van Sint-Helena te wenden, vijf dagen varen. We hebben kans gezien in een stormachtige periode precies een gaatje van een paar kalme, zonnige dagen te treffen en dat gaatje van de eerste tot te laatste minuut uit te buiten!

zondag 14 april 2013


Ontmoetingen met walvissen

 
Dit stukje had ik al twee dagen geleden willen schrijven, maar de zee was zo wild en de golven zo hoog dat het zwaar rollende schip elke vorm van typewerk onmogelijk maakte. Eigenlijk gaat het nog steeds niet, maar het moet nu toch maar. Morgen arriveren we bij Gough Island en dat is toch echt een ander hoofdstuk. Tot we in deze storm verzeilden is deze Atlantic Odyssey eigenlijk wonderbaarlijk voorspoedig verlopen. De manier waarop we in Antarctica de depressies hebben weten te ontwijken was fenomenaal (petje af voor de kapitein). In Wilhemina Bay aan de westzijde van het Antarctisch Schiereiland hebben we fantastische ontmoetingen gehad met walvissen. Om ons heen lagen tientallen bultruggen aan de oppervlakte stoomwolken te blazen en we hebben een hele tijd behoorlijk dichtbij deze enorme beesten bezig gezien met het ophappen van vele kubieke meters water om er de krill uit te zeven. Met z’n drieën doken ze onder om even later vlak bij elkaar borrelend boven te komen met hun gigantische muilen wijd open gesperd. Wat een spektakel!

Bij South Georgia hebben we het mooiste weer gehad wat je je maar kunt wensen. Stralend blauwe hemel, zon, weinig wind. Alleen de deining die overbleef van de stil gevallen stormen van de afgelopen dagen maakte dat we niet alle landingen konden uitvoeren die we hadden willen maken. Maar we hebben onder de fraaiste lichtomstandigheden rondgewandeld tussen duizenden koningspinguïns, pelsrobben en zeeolifanten, en we hebben op de broedplaatsen oog in oog gestaan met de majestueuze reuzenalbatrossen. Ook hier hadden we geluk met de walvissen. Tegen de achtergrond van een fraai gebeeldhouwde ijsberg konden we twee zuidkapers bekijken die nieuwsgierig rondjes om het schip bleven zwemmen en voortdurend met hun reusachtige koppen vol witte aangroeisels boven water kwamen om ons te bekijken.

Van South Georgia naar Gough is vijf dagen varen. De eerste dagen kwamen we in een windstilte terecht zoals ik nog nooit eerder in de zuidelijke oceanen had meegemaakt. Een glasachtige, spiegelgladde zee, als het IJsselmeer op een windstille dag – echt ongelooflijk. De albatrossen konden niet meer vliegen. Zo nu en dan kwamen we er een tegen die als een kurk doelloos op het water lag te dobberen, wachtend op wind die hem met zijn lange vliegtuigvleugels weer zou kunnen doen opstijgen. Zo verzeilden we in een groep noordse vinvissen die metershoge condenswolken omhoog bliezen en die ook al nieuwsgierig op ons afkwamen. Een groepje van vijf heeft wel zesmaal in klein rondjes om het schip gedraaid, soms linksom, dan weer rechtsom. Als ze boven kwamen hoorde je ze blazen en soms kon je hun slechte adem ruiken. In het rimpelloze, glasheldere water kon je ook onder water hun hele lichaam zien, van neus tot staart. Vinvissen zijn asymmetrisch gekleurd. Als ze rechtsom draaiden zag je hun witte rechter onderkaken, als ze in slagorde linksom gingen waren ze allemaal zwart. Dit is mijn tiende vaartocht in zuidelijke zeeën, maar zoiets als dit heb ik nog nooit eerder gezien.

De laatste paar dagen is het slecht. In de eetzaal krijgen mensen borden met eten van de overbuurman omgekeerd op schoot. Morgen komen we bij Gough Island aan. Of we daar iets kunnen ondernemen? We zullen wel zien.

zaterdag 6 april 2013


South Georgia in zicht


Zo, de kop is eraf, we zijn een week op pad met de Atlantic Odyssey en tot nu toe is alles boven verwachting goed verlopen. De eerste dag in de Drake Passage zijn we behoorlijk door elkaar geschud in het staartje van een net gepasseerde zware storm, maar voordat de volgende ons te grazen kon nemen waren we full speed aan de zuidkant ontsnapt. Terwijl we de depressies ten noorden van ons met windkracht tien voorbij lieten razen, hadden wij fantastische dagen in Antarctica, met prachtige landingen en veel ontmoetingen met walvissen.


Met 53 passagiers is het schip niet vol. De gasten zijn o.a. afkomstig uit de USA, Canada, Australië, Japan, La Reunion (Indische Oceaan), UK, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, België en Nederland. Het is zoals gebruikelijk een bont gezelschap. Natuurlijk zijn er de vogelaars, die er later bij Tristan da Cunha alles voor over zullen hebben om de Inaccessible Island Flightless Rail, de ultieme vogel, aan hun life list te mogen toevoegen. Dan zijn er de landenverzamelaars van de Century Club, waarvan de leden ten minste 100 landen moeten hebben bezocht, of liever gezegd bestemmingen, want als een landsdeel maar ver genoeg weg ligt van het moederland geldt het als een aparte bestemming. Het spreekt vanzelf dat de Britse territoria South Georgia en Tristan da Cunha apart gelden. Hun af te werken lijst telt 320 bestemmingen. Dan zijn er de (vooral Amerikaanse) leden van de MTP, de Most Travelled People, die de wereld iets verder opsplitsen en een lijst van ongeveer 800 bestemmingen hanteren. Veel van onze gasten hebben iets fanatieks over zich en er zijn interessante karakters bij. Aan tafel geen gebrek aan gesprekstof.


Vandaag was een wat mistige en druilerige dag met weinig wind en nog wat laatste stuiptrekkingen van deining van de laatste storm. Ondanks het slechte zicht waren er nog aardig wat vogels te zien: de gebruikelijke collectie stormvogels van de laatste dagen, meer albatrossen nu we de broedplaatsen naderen, en opeens ook de ontzettend grappige Georgian Diving Petrels, de alkstormvogeltjes die vroeger door de Noorse walvisvaarders gewoon werden aangezien voor de kleine alken die ze uit het hoge noorden kenden, een prachtig voorbeeld van wat convergente evolutie heet: twee vogelsoorten die totaal niet met elkaar verwant zijn, maar die door overeenkomstige aanpassingen als twee druppels water op elkaar zijn gaan lijken.

 
Aan het eind van de middag breekt de grauwheid open en vertoont zich heel South Georgia met zijn spectaculaire sneeuwtoppen en gletsjers die in zee afdalen. Van alle eilanden die we deze reis hopen aan te doen is South Georgia met stip het allermooiste: een 200 km lange rij Alpen die tot 2400 m boven zee uitsteken, met een grillige, diep ingesneden kustlijn en een onvoorstelbare hoeveelheid wildlife, waar we veel van te zien hopen te krijgen. Morgenochtend in alle vroegte moeten we eerst inklaren in Grytviken, het voormalige Noorse walvisvaardersstation, waar een handjevol ambtenaren, technici en onderzoekers woont en waar poolvorser Sir Ernest Shackleton begraven ligt. Wat we hier de komende dagen kunnen doen blijft een verrassing. Het hangt allemaal van het weer af.

dinsdag 26 maart 2013


Reis naar Tristan da Cunha bijna van start

 
Hectische week, geen tijd om een stukje te bloggen. Maar nu ben ik klaar om hier de boel de boel te laten en te vertrekken, op weg naar Tristan da Cunha. Morgenochtend (woensdag) vliegen naar Buenos Aires, waar ik een nachtje overblijf. Donderdag naar Ushuaia, de hoofdstad van het Argentijnse deel van Vuurland. Vrijdag aan boord van de Plancius en dan het zeegat uit, eerst richting Antarctica. Toen ik vorig jaar rond deze tijd in Ushuaia was, werd daar gevierd dat het precies dertig jaar geleden was dat de Argentijnen de Falklandeilanden hadden bevrijd. Dat de Britten in 1982 de Falklandoorlog hebben gewonnen en dat ze de Argentijnen er weer uit gesmeten hebben, werd er gemakshalve niet bij verteld. Verder vierden ze dat door een provinciale herindeling Ushuaia nu officieel de hoofdstad van de Falklands was geworden. Ik denk dat ze daar op de Falklands zelf niets van wisten. Heel merkwaardig. Haast luguber. Ik ben benieuwd hoe de sfeer daar in Ushuaia nu zal zijn. In ieder geval kan ik mij verheugen op geroosterd Vuurlands lam met een lekker glas malbec erbij.

donderdag 7 maart 2013


De eenzaamste weidevogel

 
Vorige week, op 1 maart, werd het boek Kieviten & Plevieren, Ljippen & Wilsters (uitg Wijdemeer, Leeuwarden) in Friesland ten doop gehouden. Het boek, dat een sterke Friese geur draagt, is samengesteld door Sake Roodbergen, een man die al zijn leven lang verliefd is op de kievit (ljip op z’n Fries). Hij wilde een boek maken waarin alle soorten kieviten van de wereld werden behandeld, samen met alle plevieren, die met de kieviten in één familie (de Charadriidae) zijn ondergebracht. Daarvoor heeft hij allerlei lieden bijeen gezocht die bereid waren voor dat boek een stukje te schrijven over een van de vele soorten die er op aarde rondlopen (een stuk of zeventig), vaak in verre exotische oorden. Ik mocht ook drie bijdragen leveren, respectievelijk over de prairieplevier uit Noord-Amerika, de herdersplevier uit Afrika, en de Sint-Helenaplevier die alleen maar te vinden is op het afgelegen eiland Sint-Helena in de zuidelijke Atlantische Oceaan, het eiland waar Napoleon zijn laatste dagen heeft gesleten. De Sint-Helenaplevier is met stip de eenzaamste weidevogel ter wereld, duizenden kilometers verwijderd van het vasteland.

Sake ken ik al heel lang. Toen ik mij dertig jaar geleden op het Rijksinstituut voor Natuurbeheer (later opgegaan in het Wageningse Alterra) bezighield met onderzoek aan weidevogels en hun overlevingsproblemen op ons intensief beboerde boerenland, was het onvermijdelijk dat ik hem tegenkwam. Zijn kievit was namelijk ook een van mijn weidevogels. Sake is een fanatieke eierzoeker van het eerste uur en hij is wel afgeschilderd als de partij-ideoloog van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten (BFVW), waar hij jarenlang in het bestuur heeft gezeten, vechtend voor het behoud van het recht om kievitseieren te rapen. Hij voerde er zelfs het wise use principle voor aan van de IUCN (World Conservation Union), dat eigenlijk was bedoeld voor arme inboorlingen die in het oerwoud moeten zien te overleven. Het rapen van kievitseieren is altijd een onderwerp geweest voor felle discussies tussen voor- en tegenstanders, en daar kwam ik als onderzoeker nogal eens tussen klem te zitten. Ik vond dat de ineenstorting van de Nederlandse weidevogelpopulaties werd veroorzaakt door ontwatering, overbemesting en verregaande intensivering van het boerenland, waardoor onze mooie vogelrijke weiden zijn veranderd in steriele groene biljartlakens, waarin geen ei nog de kans krijgt om uit te komen en geen kuiken weet te overleven. De eierzoekers beweerden dat de kievit alleen maar beschermd kon worden door alle eerste eieren weg te nemen, omdat die altijd te vroeg worden gelegd, zodat de te vroeg geboren kuikentjes jammerlijk van de kou om zouden komen. Verder zorgden de eierzoekers er uit liefde voor de kievit voor dat later in het seizoen alle nesten persoonlijk beschermd zouden worden tegen vertrappende koeienpoten door er nestbeschermers van betonijzer overheen te plaatsen of ze met stokken te markeren zodat de boer er met zijn maaimachine omheen zou kunnen maaien. Het rekruteren van hele legers weidevogelbeschermers zou alleen maar kunnen door de mensen eerst te leren eierzoeken, met als beloning de consumptie van de vroege eieren. Vogelbescherming was het natuurlijk nooit eens met die gedachtengang. De aanhangers van vogelbescherming waren er juist van overtuigd dat het rapen van vroege legsels de latere legsels alleen maar verder in de ellende van de vertrappende koeien en vermalende maaimachines zou doen belanden. Eierrapen vormde volgens hen een regelrechte bedreiging voor de overleving van de kievit, en zij hebben altijd gevochten voor wettelijke verboden, tot in Brussel toe. Dat leverde dan soms weer hele bussen vol boze eierzoekers op die naar Den Haag togen om te protesteren. Ik zat met mijn onderzoek tussen de strijdende partijen in en had dus met beide beurtelings mot. Soms beweerde ik wat dat door de Friezen warm werd onthaald en dan waren ze bij Vogelbescherming boos, soms beweerde ik wat dat Vogelbescherming welgevallig was en dan werd ik door de eerst zo vriendelijke Friezen weer met de grond gelijk gemaakt. Ik bleef maar beweren dat de ondergang van de weidevogels aan het beheer van het grasland lag en dat de hele vraag of je het rapen van eieren nu moest toestaan of verbieden daar weinig aan veranderde. Het is net zoiets als een verbod op het plukken van orchideeën, waarmee je de vermesting, verdroging en verloedering van bloemrijke schrale graslanden niet tegenhoudt. Beide partijen in het eierraapconflict hebben mijn onderzoeksresultaten naar hartenlust misbruikt om hun religieuze opvattingen in deze kwestie te ondersteunen. Zo ontwikkelde zich tussen Sake en mij een wonderbaarlijke haat-liefdeverhouding, waarbij hij soms in Vanellus, het lijfblad van de BFVW, heftig tekeer ging tegen mijn beweringen, terwijl hij mij op andere momenten weer ophemelde als bondgenoot. De laatste tien jaar heb ik het niet meer met hem over het rapen van eieren gehad, dat is wel zo rustig – we hebben voldoende andere gemeenschappelijke interesses en ik vond het heel leuk om voor zijn boek een paar teksten te mogen bijdragen.

De prairieplevier, de herdersplevier en de Sint-Helenaplevier zijn eigenlijk ook weidevogels. Zij zijn net als onze kievit te vinden in kort afgegraasde graslanden. De betrekkelijk zeldzame prairieplevier heeft een heel klein verspreidingsgebied in de centrale prairies van Noord-Amerika, ten oosten van de Rocky Mountains, met twee gescheiden populaties in Colorado en Montana. In Colorado zoeken ze om te nestelen stukken prairie op die net helemaal kaal zijn gebrand, dus het ene jaar zitten ze hier, het volgende jaar daar. De vogels van Montana, die ik heb bezocht, doen het anders. Die leven samen met prairiehonden, die helemaal niets met honden te maken hebben. De pairiewolf, of coyote, is wel een echte hondachtige, maar de prairiehond is een grondeekhoorn die in enorme kolonies leeft. Hij maakt een keffend geluid dat hem die misleidende hondse naam heeft gegeven. Prairiehonden houden van goed uitzicht, om vijanden zoals de prairiewolf op afstand in de gaten te kunnen houden. Daarom knagen zij rondom hun holen de grasvegetatie tot aan de grond toe kaal. Dat kale land trek de prairieplevier aan, want ook die houdt van uitzicht op zijn omgeving. Een van de redenen waarom de prairieplevier zo schaars is geworden is dat de meeste kolonies van prairiehonden door veehouders met vergif zijn opgeruimd. Gras is voor koeien vinden zij, en niet voor knaagdieren. En die koeien breken hun poten maar met al die gaten in de grond. Vroeger besloegen de kolonies van prairiehonden honderden hectares, nu zijn zij teruggedrongen tot een handjevol natuurreservaten. De plevieren hebben noodgedwongen de krimp gevolgd. De prairieplevier is niet de enige weidevogel in de Noord-Amerikaanse prairie. Er is ook een wulp die op de onze lijkt, een grutto die net als de onze op weipaaltjes staat, de willet die een beetje tussen een grutto en een tureluur in zit, de killdeerplevier die tussen de koeien broedt, bartrams ruiter, die ook op paaltjes zit en wel wat heeft van een klein mismaakt wulpje met een veel te korte snavel en een veel te lange nek met een belachelijk klein kopje. Dertig jaar geleden heb ik een ontzettend interessante doorsteek door de prairie gemaakt, vanaf de overgang van het bos naar grasland in het oosten, tot aan de Rocky Mountains in het westen. Je hoort wel beweren dat de prairie het saaiste stuk van Amerika is en dat je er maar het beste met de ogen dicht zo snel mogelijk doorheen kunt rijden. Niets is minder waar. De prairie is vol leven en voor wie het wil zien rijk gevarieerd. Voor de natuurliefhebber een absolute aanrader, ook al is er van de oorspronkelijke natuurlijke graslanden maar bitter weinig overgebleven. Boerenland kan ook mooi zijn en nog rijk zijn aan vogels en andere dieren. Kijk maar naar Nederland. Hoewel…

De herdersplevier vinden we vooral in kort afgegraasde weidegronden in West-Afrika, zoals langs de rivier de Niger in Mali. Tussen Mopti en Timboektoe vertakt de rivier zich in een enorme binnenlanddelta, waar ieder jaar een stuk droge Sahel ter grootte van Nederland onder water loopt. Met het zakkende water trekken nomadische vissers en veehouders rond en in de onafzienbare droogvallende moddervlaktes overwinteren miljoenen trekvogels uit Noord-Europa en Siberië. Je ziet er wolken van duizenden kemphanen en zomertalingen. Waar na de jaarlijkse overstroming grazige weiden ontstaan komen de herderspleviertjes broeden, vooral als het gasland is kaalgevreten door de enorme kuddes langstrekkend vee. Naast de pleviertjes vinden we er ook nog een echte kievit: de sporenkievit.

De Sint-Helenaplevier, mijn eenzaamste weidevogel, lijkt veel op de herdersplevier, waar hij waarschijnlijk van afstamt. Hij heeft wat langere pootjes en duidelijk korte vleugels. Als echte eilandvogel is hij bezig het vliegvermogen in te leveren, zoals we bij zoveel soorten op eilanden zien. De dodo achterna. Van de oorspronkelijke vogelfauna van Sint-Helena is vrijwel niets bewaard gebleven, net zo min als van de vegetatie. Er kwamen vroeger twee soorten rallen voor die niet konden vliegen. Uitgestorven. Er was een niet-vliegende duif, een slecht vliegende koekoek en een soort hop. Allemaal uitgestorven. Er kwamen heel bijzonder boomsoorten voor die in veel gevallen helemaal of op een haartje na zijn uitgestorven. Sommige soorten waarvan men dacht dat ze er niet meer waren zijn toch nog teruggevonden, met een of twee exemplaren op moeilijk bereikbare plekken. Daar heeft men dan stekjes van geknipt om te proberen ze weer nieuwe kansen te geven, maar dat gaat heel moeizaam. Het binnenland van het eiland ziet er fris en groen uit, met mooie Engelse landschappen en fraaie bomenrijen langs de kronkelende wegen. Maar als je goed kijkt zie je dat alles wat groen is bestaat uit ingevoerde soorten. De oorspronkelijke begroeiing is weg. Je ziet overal vogeltjes, maar dat zijn ook allemaal ingevoerde soorten. In het binnenland zie je slechts twee soorten vogels die er van oorsprong thuishoren: de opaalstern en de Sint-Helenaplevier. Opaalsterns komen over de hele wereld voor in tropische zeeën. Ze zijn doorschijnend wit en komen graag nieuwsgierig boven je hoofd fladderen. Hoewel het zeevogels zijn nestelen ze graag ver landinwaarts, waarbij ze hun eieren hoog in de bomen in een takvork deponeren. De Sint-Helenaplevier is van alle endemische vogelsoorten van Sint-Helena de enige die de geschiedenis tot nu toe overleefd heeft. Hij heeft waarschijnlijk in eerste instantie van de kolonisatie door mensen geprofiteerd, omdat door kaalkap voor hem nieuw open broedterrein is ontstaan. De meeste zijn nu te vinden in graslanden waar koeien grazen. Een echte weidevogel dus. Maar, zoals een goede weidevogel betaamt, worden ze nu met uitsterven bedreigd, niet zoals bij ons door overmatige intensivering van het graslandgebruik, maar juist door extensivering. Op steeds meer plaatsen verdwijnen de koeien, waardoor de vegetatie hoger, dichter en ruiger wordt en daarmee ongeschikt als broedterrein voor de pleviertjes. Net als bij ons moet de boel in stand worden gehouden door van overheidswege beheersovereenkomsten af te sluiten met boeren, maar daar is geen geld voor. De hele wereldpopulatie van mijn eenzaamste weidevogel is geslonken tot een honderdtal paartjes. Over een paar weken mag ik ze weer opzoeken als ik Sint-Helena bezoek met de Atlantic Odyssey, nadat we op Tristan da Cunha zijn geweest.

woensdag 27 februari 2013


Klein Bollenbult

Er was nog een mooi project waarmee ik mij heb beziggehouden: eilanden. Bij de presentatie van Mijn vogels in 2007 merkte ik min of meer gekscherend op dat ik nu een verzameling vogels had beschreven waarvan er vele op leuke eilanden wonen, dus dat ik ook nog wel een keer een verzameling eilanden kon beschrijven, waar dan vaak leuke vogels op wonen. ‘Doen!’ zei uitgever Atlas. Natuurlijk bieden eilanden veel meer dan alleen leuke vogels. Er wonen bijvoorbeeld ook vaak interessante mensen, of helemaal geen mensen, en er zijn vaak prachtige stukjes geschiedenis verbonden aan eilanden. Het project heeft lang geduurd. Door allerlei omstandigheden verviel ik in het gevreesde schrijvers-bloc, waardoor ik jarenlang doelloos uit het raam heb zitten staren, maar nu is het eindelijk zover: het boek Eilanden verschijnt deze zomer. Ik heb geprobeerd alle eilanden te bedenken waar ik ooit voet aan wal heb gezet en dat zijn er een stuk of negentig. Ik heb nu al ontdekt dat ik er echt een vergeten ben: Isle of Man, waar de inboorlingen zich voortbewegen op drie benen. En ik heb het vasteland van Groot-Brittannië en Ierland niet als eilanden behandeld, hoewel daar verschrikkelijke eilanders wonen, terwijl ik het veel grotere Borneo wel in de collectie heb opgenomen. Het is bij deze eilandeninventarisatie dat ik mij heb gerealiseerd, zoals ik al eerder heb opgemerkt, dat het extreem afgelegen Tristan da Cunha buiten Nederland mijn meest bezochte eiland blijkt te zijn. Ik heb niet alleen exotische verre eilanden beschreven, maar ook mijn best gedaan dichter bij huis heel ‘gewone’ eilanden de revue te laten passeren. Speciaal voor dat doel ben ik nog een paar dagen door Nederland rondgetrokken met mijn tentje, om bijzondere eilanden als Marken, Urk, Schokland en Tiengemeten te bezoeken, daar ervaringen op te doen en er de sfeer of de vis te proeven. Het kneuterigste, onbenulligste eiland dat ik heb kunnen bedenken is Klein Bollenbult, eiland in de Drentse A. De naam van dit magische eiland ken ik al een jaar of veertig. Mijn echtgenote Dineke, met wie ik, tot haar overlijden in 2003, vierendertig jaar getrouwd ben geweest, deed vooral toen de kinderen klein waren veel free lance klussen thuis. Een van die klussen was het samenstellen van het Handboek Natuurmonumenten voor de Vereniging Natuurmonumenten. Dat verscheen vroeger eens in de vijf jaar en gaf korte beschrijvingen van alle in Nederland voor publiek toegankelijke natuurterreinen, niet alleen die van Natuurmonumenten zelf, maar ook die van de Provinciale Landschappen, Staatsbosbeheer, Defensie, Domeinen, gemeentes en wie er verder nog maar terreinen konden bezitten en openstellen. Daar hoorden ook de particuliere landgoedeigenaren bij, vaak met deftige namen die niet op één regeltje te schrijven waren. Ik meen dat zij de edities van 1975, 1980 en 1985 heeft gemaakt. Daar kwam nog geen computer aan te pas. Het was allemaal handwerk, schaar en lijmpot. Eindeloze rijen ordners met uitgeknipte en opgeplakte beschrijvingen uit vorige edities, waarin de door de eigenaren aangegeven aanvullingen en verbeteringen konden worden aangebracht. In de jaren negentig kwam er de klad in. De commercialisering sloeg toe en elke organisatie wilde zich beter profileren dan alleen maar in zo’n boekje van de concurrent. De eerste die afhaakte was Staatsbosbeheer, dat zich er al in eerdere versies van het Handboek aan ergerde dat de beschrijvingen van de eigen reservaten van Natuurmonumenten uitvoeriger waren dan die van andermans natuurgebieden. Maar ook de Provinciale Landschappen gingen er al gauw toe over eigen boekjes en pamfletten te produceren. Eigenlijk was dat jammer, want het was best handig om alle natuurterreinen bij elkaar in één boekje te hebben. Ik weet dat veel mensen het op reis door Nederland altijd bij zich hadden en dat het soms standaard aanwezig was in het handschoenenkastje van de auto. Of in het zijvak van de deur, samen met de kaart van Nederland.

Bij het knip- en plakwerk kwam steevast Klein Bollenbult tevoorschijn, met 0,25 hectare het kleinste reservaat van Natuurmonumenten zelf. Op kantoor wist niemand iets over het eiland en afgezien van de zeer summiere beschrijving in eerdere boekjes was er niets in het eigen archief te vinden. Er werden zelfs grapjes over gemaakt dat het eiland helemaal niet bestond, maar ooit als goed gelukte grap van een bureaumedewerker in het boekje was beland. Klein bollenbult werd op die manier een hoogst intrigerend eiland. Het bestaat echt. In een strenge winter is Dineke er met onze schoonzus over de bevroren Drentse A naartoe gewandeld, vanaf de brug waarmee de provinciale weg bij Glimmen het riviertje over gaat, terwijl mijn broer en ik met de kinderen aan het schaatsen waren op het Paterswoldse Meer. Zij vonden het eiland op de aangegeven plek, maar het was geen eiland meer. Door verlanding was het aan de zuidzijde vastgegroeid aan het aangrenzende moerasgebied. De Drentse A vormt hier de grens tussen de provincies Groningen en Drenthe en die grens loopt aan de Drentse zijde van het eilandje langs, nu dus door het moeras en niet meer door het water. Hoewel het vastzit aan de Drentse oever, ligt Klein Bollenbult in Groningen. Wie het opzoekt en er op inzoomt in Google Maps zal zien dat ze dat daar niet hebben geweten en dat ze de grens gewoon door de as van de A ten noorden van eilandje (nu schiereilandje) langs laten lopen. Voor de voltooiing van mijn eilandenproject moest ik Klein Bollenbult natuurlijk bezoeken. Ik vertelde van mijn plannen toen ik bij mijn vrienden Sytske en Gjalt in Drenthe logeerde. Zij waren zo enthousiast dat we meteen in de auto sprongen om erheen te gaan, gewapend met een geprint satellietbeeld uit Google Maps. Ik was niet op deze expeditie voorbereid en had niet eens laarzen bij mij. Dat was dom, want we moesten een flink stuk moeras doorkruisen om bij het eiland te komen. Maar het is gelukt met bijna droge voeten, hoewel er een paar hachelijke passages in zaten, waarbij van de ene drijvende zeggenpol op de andere moesten springen. In manshoog riet vonden we onze koers met de GPS in de hand. Het voelde als een geweldige overwinning om het eiland bereikt te hebben. Alsof je de Mount Everest hebt bedwongen.

woensdag 20 februari 2013


De vorm van de aarde

 
Bijna driehonderd jaar geleden, in de jaren twintig van de achttiende eeuw, raasde er door een Europa een kredietcrisis die zich qua omvang kan meten aan wat ons nu overkomt. In twee toonaangevende naties, Engeland en Frankrijk, waren de staatsschulden volledig de pan uit gerezen. Om aan geld te komen had Frankrijk staatsobligaties uitgegeven, in de hoop dat gretige burgers op die manier de staatsschuld zouden financieren. De obligaties waren onvoldoende gedekt, dus die werden al snel waardeloos. Beleggers waren gedupeerd. Redding leek in 1719 te komen van ene meneer Law, een avontuurlijke bankier van Schotse afkomst, die een beleggingsmaatschappij oprichtte. Hij investeerde in Frans Louisiana, dat was zo’n beetje heel Noord-Amerika ten westen van de Mississippi. Zijn aanbod was geweldig. Beleggers konden hun gekelderde staatsobligaties bij hem inwisselen tegen aandelen in zijn compagnie. Law beloofde gouden bergen, beleggers stroomden toe en de koersen stegen als een raket, al in 1920 tot achtduizend procent van de uitgiftewaarde. Law had het inmiddels in Frankrijk als grote financiële redder geschopt tot minister van financiën en in die hoedanigheid was hij begonnen de staatskas te spekken door op grote schaal bankbiljetten te laten bijdrukken, met een enorme inflatie als gevolg. Al in 1720 klapte de zeepbel volledig uit elkaar. Opnieuw waren beleggers zwaar de klos. De krach die volgde was oorverdovend. Law moest naar het buitenland vluchten, de financiële puinhopen in Frankrijk achterlatend.

Dit prachtige verhaal, waar we kennelijk niets van geleerd hebben, kwam ik toevallig tegen in twee heel verschillende bronnen die iets te maken hebben met mijn belangstelling voor eilanden en expedities. Zowel de hausse als de krach hadden natuurlijk ook grote invloed op de beurzen in Nederland, en toen de met zilver beladen bomen nog net tot in de hemel reikten, was daar het moment waarop de Zeeuw Johan Roggeveen erin slaagde een oude droom financieel te verwezenlijken, of eigenlijk een droom die zijn vader Arent Roggeveen al veertig jaar eerder had gehad, en waarvan zoon Johan had beloofd die ooit ten uitvoer te zullen brengen: een expeditie om het onbekende Zuidland te verkennen en daar grote rijkdommen voor het vaderland te vergaren. Dat was de expeditie die in 1722 zou leiden tot de ontdekking van Paaseiland in de grote leegte van de oostelijke Stille Oceaan, het eiland dat zo befaamd is geworden om de enorme stenen beelden die er staan opgesteld. Paaseiland, dat nu een Chileense provincie is, wordt vaak geëtaleerd als het meest afgelegen bewoonde eiland ter wereld, maar volgens mijn criteria komt het op de tweede plaats na Tristan da Cunha. Paaseiland ligt weliswaar verder van het vasteland af dan Tristan, maar het is ‘slechts’ ruim tweeduizend kilometer verwijderd van het meest nabije bewoonde eiland, Pitcairn. Tristans naastgelegen buurdorp bevindt zich op Sint-Helena, met 2460 kilometer net iets verder weg. De expeditie van Roggeveen is onlangs mooi beschreven door Roelof van Gelder, in zijn boek Naar het aards paradijs (Balans 2012). Roggeveen heeft het Zuidland natuurlijk niet gevonden. Zijn expeditie liep uit op een mislukking. Van zijn bemanning stierf ruim de helft aan scheurbuik. Het zou nog een halve eeuw duren voordat de befaamde Britse kapitein James Cook met zijn circumnavigatie van het zuidpoolgebied onomstotelijk zou aantonen dat er geen warm Zuidland kon bestaan. Als er al een continent zou liggen, dan zou het slechts een barre wereld van sneeuw en ijs zijn.

Iemand die in de Franse beurscrisis een fortuin had verloren was Charles Marie de la Condamine. In 1728 zag hij een kans terug te slaan. Om beleggers over te halen obligaties te kopen bood de bankroete stad Parijs ze aan in de vorm van een loterij, met een enorme hoofdprijs als lokkertje. La Condamine kwam op het lumineuze idee alle loten op te kopen en zich zo van de hoofdprijs te verzekeren. In zijn eentje kon hij dat niet financieren, maar hij vond een partner in François-Marie Arouette, beter bekend onder zijn pseudoniem Voltaire, toneelschrijver en satiricus uit de Franse Verlichting. Samen kochten zij tegen bodemprijzen alle obligaties op en konden zij de prijs van 500.000 livres verdelen, wat overeenkwam met ongeveer tweemiljoen euro de man. La Condamine heeft zich later beziggehouden met het bepalen van de vorm van de aarde en heeft daartoe deelgenomen aan een geweldig spannende expeditie naar Peru, van 1735 tot 1744. Die onderneming dreigde meermalen volledig in het honderd te lopen, omdat de expeditieleider, Louis Godin, op onverantwoorde wijze voortdurend enorme sommen geld over de balk smeet, ook voor privédoeleinden. Dankzij de kredietwaardigheid van La Condamine kon de expeditie tot een goed einde worden gebracht.

Die vorm van de aarde, waarmee La Condamine zich bezighield, heeft ook mij doen verzeilen in een prachtig project, dat ik heb uitgevoerd samen met mijn dochter Nienke Beintema, wetenschapsjournalist. We maken er samen een boek over dat ergens in 2014 zal verschijnen. Het is begonnen toen zij in 2005 op het kantoor van UNESCO in Den Haag werkte en daar een rapport zag voorbijkomen over de aanmelding van een nieuw Werelderfgoed: de Boog van Struve. In de eerste helft van de negentiende eeuw, over een periode van bijna vijftig jaar, heeft de in Estland woonachtige Duitse astronoom Georg Friedrich Wilhelm Struve (1793-1864) de mate van kromming van het aardoppervlak lopen meten langs de meridiaan die door zijn sterrenwacht in Tartu liep, van het noordelijke puntje van Noorwegen tot aan de Zwarte Zee, over een afstand van ruim 2800 kilometer. Zijn meetpunten langs die meridiaan volgen de kromming van het aardoppervlak en liggen daarom dus op een boog, een zogenaamde meridiaanboog. In Struve’s tijd was dit werk enorm belangrijk. Zo’n meridiaanboog vormt de ruggengraat voor een goed stel militaire topografische kaarten, dus Koning, Keizer en Admiraal hadden grote belangstelling dit meetwerk te subsidiëren. Ook het wetenschappelijk belang was groot, want over de precieze vorm van onze net niet helemaal ronde aardbol waren de geleerden nog lang niet uitgepraat. In het satelliettijdperk dreigt dit werk totaal in de vergetelheid te raken en een enthousiaste groep landmeters besloot dat dit niet mocht gebeuren. Via de Finse landmeetkundige dienst is het project ‘Boog van Struve’ bij UNESCO aangezwengeld en zijn in de landen waar de boog doorheen loopt meetpunten teruggevonden en van plaquettes met uitleg voorzien. Struve had in zijn tijd alleen te maken met de tsaar van Rusland en de koning van Zweden, maar nu loopt met monument door tien landen: Noorwegen, Zweden, Finland, Rusland, Estland, Letland, Litouwen, Wit-Rusland, Moldavië en Oekraïne. Nienke mocht voor het blad Natuurwetenschap en Techniek initiatiefnemers in Finland en Estland interviewen en een paar punten in het veld bezoeken. Ik ging mee om de foto’s bij de reportage te maken. Tijdens die reis hebben we besloten er een eigen project van te maken en alle Struvepunten door die tien landen op te zoeken en ons ook grondig te verdiepen in de achtergronden en de voorgeschiedenis. Daarbij horen ook de avonturen van La Condamine en zijn kornuiten in Peru. In een volgend bericht zal ik hier wat meer over vertellen.

donderdag 14 februari 2013

Voor de elfde keer naar Tristan da Cunha


Het is haast niet te geloven: buiten Nederland is Tristan da Cunha, het meest afgelegen bewoonde plekje op aarde, in de onmetelijke zuidelijke Atlantische Oceaan, ongeveer halverwege Kaapstad en Buenos Aires, mijn meest bezochte eiland. Alleen op Schiermonnikoog en Terschelling ben ik vaker geweest. Tienmaal was ik bij Tristan. Sint-Helena en Ascension delen een tweede plaats met acht bezoeken, en op derde positie komt Zuid-Georgië waar ik ‘slechts’ zeven maal ben geweest. Eind maart ga ik weer die kant op, met de Plancius van Oceanwide Expeditions, een expeditiecruiseschip met ongeveer honderd passagiers. Ik mag die passagiers vermaken met lezingen over van alles en nog wat, tijdens deze reis die Atlantic Odyssey heet, en die ons voert vanaf Vuurland via Antarctica, Zuid-Georgië, Tristan da Cunha, Sint-Helena en Ascension naar de Kaapverdische Eilanden in de noordelijke tropen. Het is een fantastische tocht die een enorme verscheidenheid biedt aan zeevogels, walvissen, dolfijnen, bijzondere eiland-levensvormen en eilandfolklore. Het schip verhuist hierbij van zuidpoolgebied naar noordpoolgebied, aan het eind van het toeristenseizoen in de Antarctische zomer en aan het begin van het noordelijke voorjaar. Ik heb die tocht al vele malen mogen maken, meestal met het veel kleinere Russische schip Professor Molchanov, dat inmiddels uit de vaart is genomen.

Mijn volgende bezoek had eigenlijk al de dertiende keer zullen zijn, maar het gaat niet altijd goed. Het is nu twee keer achter elkaar mislukt. Afgelopen april zijn we door motorpech niet verder gekomen dan Zuid-Georgië, het eiland van de grote albatrossen en de koningspinguïns. Tien dagen hebben we daar vastgezeten voordat een Argentijns schip ons kon komen ophalen om ons naar Montevideo te brengen. In de pers is het breed uitgemeten. ‘Toeristenschip gestrand in Antarctica’ kopten de kranten. Maar we lagen gewoon netjes en veilig aan de kade in Grytviken, de voormalige Noorse nederzetting waar tot in de jaren zestig walvissen aan mootjes werden gehakt. Daar hadden we, in afwachting van de Argentijnen, een extra lange vakantie, wat niet bepaald een straf was. Zuid-Georgië is met stip het allermooiste eiland ter wereld, met meer dan tweeduizend meter hoge sneeuwtoppen, gletsjers die tot in zee afdalen, en een onvoorstelbare rijkdom aan albatrossen, pinguïns en pelsrobben. Het spannendste wat ons daar is overkomen is een Tsoenami-waarschuwing, als gevolg van een aardbeving op de zeebodem halverwege Kaap Hoorn en Antarctica. We hadden al visoenen hoe we vanaf een veilige heuvel moesten toezien hoe het schip op de kade gesmeten zou worden. Maar na tien minuten werd de waarschuwing ingetrokken. We hoefden niet de heuvel op en op het uitgerekende tijdschip hebben we nog niet een rimpeling van het water kunnen waarnemen.

Hoe dan ook, het geplande bezoek aan Tristan da Cunha ging niet door. Een ramp voor die passagiers (voornamelijk Britten en Amerikanen) die speciaal geboekt hadden omdat ze per se Tristan moesten scoren. Er was een Schotse vrouw aan boord die we in 2010 ook al hadden meegehad, maar toen hebben we drie dagen in hondenweer op de rede van Tristan liggen stampen, zonder dat we de kans kregen aan land te gaan. Deze reis was haar herkansing. Tja, nu zal ze het dan toch nog een derde keer moeten proberen.

Ook afgelopen december ging het mis. Ik zou met het Britse schip Island Sky een korte oversteek maken van Kaapstad naar Punta Arenas in Zuid-Chili, via Tristan da Cunha, Zuid-Georgië en de Falklandeilanden. Op Tristan zouden we een dag of vijf blijven, waarbij we daar oudejaarsavond zouden vieren en ook bij mensen thuis op het eiland zouden overnachten. Het jaar daarvoor was ik er ook met de Island Sky geweest. Toen hebben we er Kerstmis gevierd en heb ik gelogeerd bij Martin en Iris Green. In 1993 was ik op Tristan te gast bij hun trouwerij. Maar nu kwam enkele weken voor vertrek het bericht dat het schip stuk was en drie maanden het droogdok in moest. Drie achtereenvolgende reizen werden afgelast, waaronder die van mij. Twee keer achter elkaar mis. Het voelt alsof Onze Lieve Heer het met mijn tien bezoeken aan Tristan wel welletjes vindt en nu iedere keer een truc bedenkt om het niet door te laten gaan.

Mijn eerste bezoek aan Tristan is dit jaar twintig jaar geleden. Toen heb ik er een aantal weken doorgebracht, met als excuus dat ik zonodig moest onderzoeken hoe het gesteld was met het al dan niet uitgestorven endemische niet-vliegende waterhoentje aldaar. Over mijn belevenissen heb ik Het waterhoentje van Tristan da Cunha geschreven, dat in 1997 bij Atlas verscheen, drie drukken heeft mogen beleven en niet meer verkrijgbaar is (ja, soms bij Bol.com). Als ik aan boord het bizarre verhaal over dat waterhoentje vertel krijg ik steevast te horen dat ik daar een boek over moet maken in het Engels, omdat in Engeland nu eenmaal heel veel Tristangekken rondlopen die ik met zo’n verhaal een enorm plezier zou doen. Het is ons destijds niet gelukt mijn waterhoentje in het Engels vertaald te krijgen. Inmiddels ben ik zoveel meer te weten gekomen over het eiland en over de waterhoentjes dat een regelrechte vertaling niet meer up to date zou zijn. Ik zou het boek dus eigenlijk helemaal opnieuw moeten samenstellen, en dan bij voorkeur direct in het Engels, uiteraard met hulp van een native speaker. Dat wordt voor mij voor de komende jaren een mooi project om over na te denken. Over het waterhoentje zelf heb ik al een update opgenomen in Mijn vogels dat in 2007 bij Atlas is uitgekomen.

Als het mij lukt een boek over Tristan in het Engels te doen verschijnen, neem ik wel een risico. Als er iets is waar de inwoners van dat eiland allergisch voor zijn, dan is het wel dat er over hen geschreven wordt. In 1961 vond een kleine vulkaanuitbarsting op Tristan plaats, toevallig net naast het enige dorp dat het eiland rijk is. De voltallige bevolking, 300 personen, zeven families, heeft toen een jaar in een opvangkamp in Engeland gezeten. Daar zijn ze binnenstebuiten gekeerd door wetenschappers en de pers en zijn de meest afschuwelijke dingen over hen geschreven, waarbij men termen als incest en inteelt niet schuwde. Voor de eenvoudige en godsvruchtige eilanders was dat onverdraaglijk en ze waren dan ook maar wat blij dat ze na een jaar terug konden naar hun veilige eilandje. Ongeacht hoe afgelegen ze wonen, ze zitten daar toch in zekere zin op hun eenzame rots voor de hele buitenwereld te kijk. Over de hele wereld lopen nieuwsgierige Tristangekken rond (zoals ik) die precies willen weten wat ze daar doen en met wie. In de Tweede Wereldoorlog was er vanuit Zuid-Afrika een ploegje jonge mannen heen gestuurd om er een radiostation op te zetten. Een van hen had er een onschuldige, prille romance met een meisje van het eiland, die niet verder ging dan een gestolen kusje in een appelboomgaard, en avondenlang bij het haardvuur bij haar thuis stiekem handjes vasthouden, onder het welwillend toeziend oog van haar ouders. Hij heeft daar een boek over geschreven. Dat boek staat op Tristan op de zwarte lijst. Zo zwart dat ik niet denk dat er nu nog iemand op het eiland rondloopt die het gelezen heeft en werkelijk weet waarover het gaat. Maar iedereen weet dat dat boek eilandgeheimen aan de buitenwereld heeft verraden. In 1985 bezocht de Britse journalist Simon Winchester het eiland. Hij schreef erover en citeerde daarbij een passage uit dat verboden boek. Het gevolg was dat toen hij er een paar jaar later weer kwam, hem de toegang tot het eiland werd ontzegd. Hij moest aan boord blijven. Zelfs zo recent als in 2009 overkwam hem dat nog. Hij kwam er toen net als ik als gids op een expeditiecruiseschip en had van tevoren over zijn lot gecorrespondeerd met de Island Council. Het mocht niet baten. De affaire is zeventig jaar oud, het verboden boek zestig jaar, Simons misdaad bijna dertig jaar, maar men is onverbiddelijk. Zijn levenslange verbod om het eiland te betreden blijft van kracht. Ik ben op Tristan onder meer goed bekend met het (inmiddels bejaarde) jongere broertje van het meisje. Bij mijn komende bezoek wil ik heeeel voorzichtig eens proberen de kwestie aan te snijden. Misschien wil Onze Lieve Heer het niet hebben en laat hij daarom mijn reizen naar Tristan da Cunha in het honderd lopen.