De
eenzaamste weidevogel
Vorige
week, op 1 maart, werd het boek Kieviten
& Plevieren, Ljippen & Wilsters (uitg Wijdemeer, Leeuwarden) in
Friesland ten doop gehouden. Het boek, dat een sterke Friese geur draagt, is
samengesteld door Sake Roodbergen, een man die al zijn leven lang verliefd is
op de kievit (ljip op z’n Fries). Hij
wilde een boek maken waarin alle soorten kieviten van de wereld werden
behandeld, samen met alle plevieren, die met de kieviten in één familie (de
Charadriidae) zijn ondergebracht. Daarvoor heeft hij allerlei lieden bijeen
gezocht die bereid waren voor dat boek een stukje te schrijven over een van de
vele soorten die er op aarde rondlopen (een stuk of zeventig), vaak in verre
exotische oorden. Ik mocht ook drie bijdragen leveren, respectievelijk over de
prairieplevier uit Noord-Amerika, de herdersplevier uit Afrika, en de
Sint-Helenaplevier die alleen maar te vinden is op het afgelegen eiland
Sint-Helena in de zuidelijke Atlantische Oceaan, het eiland waar Napoleon zijn
laatste dagen heeft gesleten. De Sint-Helenaplevier is met stip de eenzaamste
weidevogel ter wereld, duizenden kilometers verwijderd van het vasteland.
Sake
ken ik al heel lang. Toen ik mij dertig jaar geleden op het Rijksinstituut voor
Natuurbeheer (later opgegaan in het Wageningse Alterra) bezighield met
onderzoek aan weidevogels en hun overlevingsproblemen op ons intensief beboerde
boerenland, was het onvermijdelijk dat ik hem tegenkwam. Zijn kievit was
namelijk ook een van mijn weidevogels. Sake is een fanatieke eierzoeker van het
eerste uur en hij is wel afgeschilderd als de partij-ideoloog van de Bond van
Friese Vogelbeschermingswachten (BFVW), waar hij jarenlang in het bestuur heeft
gezeten, vechtend voor het behoud van het recht om kievitseieren te rapen. Hij
voerde er zelfs het wise use principle
voor aan van de IUCN (World Conservation Union), dat eigenlijk was bedoeld voor
arme inboorlingen die in het oerwoud moeten zien te overleven. Het rapen van
kievitseieren is altijd een onderwerp geweest voor felle discussies tussen
voor- en tegenstanders, en daar kwam ik als onderzoeker nogal eens tussen klem
te zitten. Ik vond dat de ineenstorting van de Nederlandse weidevogelpopulaties
werd veroorzaakt door ontwatering, overbemesting en verregaande intensivering
van het boerenland, waardoor onze mooie vogelrijke weiden zijn veranderd in
steriele groene biljartlakens, waarin geen ei nog de kans krijgt om uit te
komen en geen kuiken weet te overleven. De eierzoekers beweerden dat de kievit
alleen maar beschermd kon worden door alle eerste eieren weg te nemen, omdat
die altijd te vroeg worden gelegd, zodat de te vroeg geboren kuikentjes
jammerlijk van de kou om zouden komen. Verder zorgden de eierzoekers er uit
liefde voor de kievit voor dat later in het seizoen alle nesten persoonlijk
beschermd zouden worden tegen vertrappende koeienpoten door er nestbeschermers
van betonijzer overheen te plaatsen of ze met stokken te markeren zodat de boer
er met zijn maaimachine omheen zou kunnen maaien. Het rekruteren van hele
legers weidevogelbeschermers zou alleen maar kunnen door de mensen eerst te
leren eierzoeken, met als beloning de consumptie van de vroege eieren.
Vogelbescherming was het natuurlijk nooit eens met die gedachtengang. De
aanhangers van vogelbescherming waren er juist van overtuigd dat het rapen van
vroege legsels de latere legsels alleen maar verder in de ellende van de
vertrappende koeien en vermalende maaimachines zou doen belanden. Eierrapen
vormde volgens hen een regelrechte bedreiging voor de overleving van de kievit,
en zij hebben altijd gevochten voor wettelijke verboden, tot in Brussel toe.
Dat leverde dan soms weer hele bussen vol boze eierzoekers op die naar Den Haag
togen om te protesteren. Ik zat met mijn onderzoek tussen de strijdende
partijen in en had dus met beide beurtelings mot. Soms beweerde ik wat dat door
de Friezen warm werd onthaald en dan waren ze bij Vogelbescherming boos, soms
beweerde ik wat dat Vogelbescherming welgevallig was en dan werd ik door de
eerst zo vriendelijke Friezen weer met de grond gelijk gemaakt. Ik bleef maar
beweren dat de ondergang van de weidevogels aan het beheer van het grasland lag
en dat de hele vraag of je het rapen van eieren nu moest toestaan of verbieden
daar weinig aan veranderde. Het is net zoiets als een verbod op het plukken van
orchideeën, waarmee je de vermesting, verdroging en verloedering van bloemrijke
schrale graslanden niet tegenhoudt. Beide partijen in het eierraapconflict
hebben mijn onderzoeksresultaten naar hartenlust misbruikt om hun religieuze
opvattingen in deze kwestie te ondersteunen. Zo ontwikkelde zich tussen Sake en
mij een wonderbaarlijke haat-liefdeverhouding, waarbij hij soms in Vanellus, het lijfblad van de BFVW,
heftig tekeer ging tegen mijn beweringen, terwijl hij mij op andere momenten
weer ophemelde als bondgenoot. De laatste tien jaar heb ik het niet meer met
hem over het rapen van eieren gehad, dat is wel zo rustig – we hebben voldoende
andere gemeenschappelijke interesses en ik vond het heel leuk om voor zijn boek
een paar teksten te mogen bijdragen.
De
prairieplevier, de herdersplevier en de Sint-Helenaplevier zijn eigenlijk ook
weidevogels. Zij zijn net als onze kievit te vinden in kort afgegraasde
graslanden. De betrekkelijk zeldzame prairieplevier heeft een heel klein
verspreidingsgebied in de centrale prairies van Noord-Amerika, ten oosten van
de Rocky Mountains, met twee gescheiden populaties in Colorado en Montana. In
Colorado zoeken ze om te nestelen stukken prairie op die net helemaal kaal zijn
gebrand, dus het ene jaar zitten ze hier, het volgende jaar daar. De vogels van
Montana, die ik heb bezocht, doen het anders. Die leven samen met
prairiehonden, die helemaal niets met honden te maken hebben. De pairiewolf, of
coyote, is wel een echte hondachtige, maar de prairiehond is een grondeekhoorn
die in enorme kolonies leeft. Hij maakt een keffend geluid dat hem die
misleidende hondse naam heeft gegeven. Prairiehonden houden van goed uitzicht,
om vijanden zoals de prairiewolf op afstand in de gaten te kunnen houden.
Daarom knagen zij rondom hun holen de grasvegetatie tot aan de grond toe kaal.
Dat kale land trek de prairieplevier aan, want ook die houdt van uitzicht op
zijn omgeving. Een van de redenen waarom de prairieplevier zo schaars is
geworden is dat de meeste kolonies van prairiehonden door veehouders met vergif
zijn opgeruimd. Gras is voor koeien vinden zij, en niet voor knaagdieren. En
die koeien breken hun poten maar met al die gaten in de grond. Vroeger
besloegen de kolonies van prairiehonden honderden hectares, nu zijn zij
teruggedrongen tot een handjevol natuurreservaten. De plevieren hebben
noodgedwongen de krimp gevolgd. De prairieplevier is niet de enige weidevogel
in de Noord-Amerikaanse prairie. Er is ook een wulp die op de onze lijkt, een
grutto die net als de onze op weipaaltjes staat, de willet die een beetje
tussen een grutto en een tureluur in zit, de killdeerplevier die tussen de
koeien broedt, bartrams ruiter, die ook op paaltjes zit en wel wat heeft van
een klein mismaakt wulpje met een veel te korte snavel en een veel te lange nek
met een belachelijk klein kopje. Dertig jaar geleden heb ik een ontzettend
interessante doorsteek door de prairie gemaakt, vanaf de overgang van het bos
naar grasland in het oosten, tot aan de Rocky Mountains in het westen. Je hoort
wel beweren dat de prairie het saaiste stuk van Amerika is en dat je er maar
het beste met de ogen dicht zo snel mogelijk doorheen kunt rijden. Niets is
minder waar. De prairie is vol leven en voor wie het wil zien rijk gevarieerd.
Voor de natuurliefhebber een absolute aanrader, ook al is er van de
oorspronkelijke natuurlijke graslanden maar bitter weinig overgebleven.
Boerenland kan ook mooi zijn en nog rijk zijn aan vogels en andere dieren. Kijk
maar naar Nederland. Hoewel…
De
herdersplevier vinden we vooral in kort afgegraasde weidegronden in
West-Afrika, zoals langs de rivier de Niger in Mali. Tussen Mopti en Timboektoe
vertakt de rivier zich in een enorme binnenlanddelta, waar ieder jaar een stuk
droge Sahel ter grootte van Nederland onder water loopt. Met het zakkende water
trekken nomadische vissers en veehouders rond en in de onafzienbare
droogvallende moddervlaktes overwinteren miljoenen trekvogels uit Noord-Europa
en Siberië. Je ziet er wolken van duizenden kemphanen en zomertalingen. Waar na
de jaarlijkse overstroming grazige weiden ontstaan komen de herderspleviertjes
broeden, vooral als het gasland is kaalgevreten door de enorme kuddes
langstrekkend vee. Naast de pleviertjes vinden we er ook nog een echte kievit:
de sporenkievit.
De
Sint-Helenaplevier, mijn eenzaamste weidevogel, lijkt veel op de
herdersplevier, waar hij waarschijnlijk van afstamt. Hij heeft wat langere
pootjes en duidelijk korte vleugels. Als echte eilandvogel is hij bezig het
vliegvermogen in te leveren, zoals we bij zoveel soorten op eilanden zien. De
dodo achterna. Van de oorspronkelijke vogelfauna van Sint-Helena is vrijwel
niets bewaard gebleven, net zo min als van de vegetatie. Er kwamen vroeger twee
soorten rallen voor die niet konden vliegen. Uitgestorven. Er was een niet-vliegende
duif, een slecht vliegende koekoek en een soort hop. Allemaal uitgestorven. Er
kwamen heel bijzonder boomsoorten voor die in veel gevallen helemaal of op een
haartje na zijn uitgestorven. Sommige soorten waarvan men dacht dat ze er niet
meer waren zijn toch nog teruggevonden, met een of twee exemplaren op moeilijk
bereikbare plekken. Daar heeft men dan stekjes van geknipt om te proberen ze
weer nieuwe kansen te geven, maar dat gaat heel moeizaam. Het binnenland van
het eiland ziet er fris en groen uit, met mooie Engelse landschappen en fraaie
bomenrijen langs de kronkelende wegen. Maar als je goed kijkt zie je dat alles
wat groen is bestaat uit ingevoerde soorten. De oorspronkelijke begroeiing is
weg. Je ziet overal vogeltjes, maar dat zijn ook allemaal ingevoerde soorten.
In het binnenland zie je slechts twee soorten vogels die er van oorsprong
thuishoren: de opaalstern en de Sint-Helenaplevier. Opaalsterns komen over de
hele wereld voor in tropische zeeën. Ze zijn doorschijnend wit en komen graag nieuwsgierig
boven je hoofd fladderen. Hoewel het zeevogels zijn nestelen ze graag ver
landinwaarts, waarbij ze hun eieren hoog in de bomen in een takvork deponeren.
De Sint-Helenaplevier is van alle endemische vogelsoorten van Sint-Helena de
enige die de geschiedenis tot nu toe overleefd heeft. Hij heeft waarschijnlijk
in eerste instantie van de kolonisatie door mensen geprofiteerd, omdat door
kaalkap voor hem nieuw open broedterrein is ontstaan. De meeste zijn nu te
vinden in graslanden waar koeien grazen. Een echte weidevogel dus. Maar, zoals
een goede weidevogel betaamt, worden ze nu met uitsterven bedreigd, niet zoals
bij ons door overmatige intensivering van het graslandgebruik, maar juist door
extensivering. Op steeds meer plaatsen verdwijnen de koeien, waardoor de
vegetatie hoger, dichter en ruiger wordt en daarmee ongeschikt als broedterrein
voor de pleviertjes. Net als bij ons moet de boel in stand worden gehouden door
van overheidswege beheersovereenkomsten af te sluiten met boeren, maar daar is geen
geld voor. De hele wereldpopulatie van mijn eenzaamste weidevogel is geslonken
tot een honderdtal paartjes. Over een paar weken mag ik ze weer opzoeken als ik
Sint-Helena bezoek met de Atlantic Odyssey, nadat we op Tristan da Cunha zijn
geweest.