dinsdag 26 maart 2013


Reis naar Tristan da Cunha bijna van start

 
Hectische week, geen tijd om een stukje te bloggen. Maar nu ben ik klaar om hier de boel de boel te laten en te vertrekken, op weg naar Tristan da Cunha. Morgenochtend (woensdag) vliegen naar Buenos Aires, waar ik een nachtje overblijf. Donderdag naar Ushuaia, de hoofdstad van het Argentijnse deel van Vuurland. Vrijdag aan boord van de Plancius en dan het zeegat uit, eerst richting Antarctica. Toen ik vorig jaar rond deze tijd in Ushuaia was, werd daar gevierd dat het precies dertig jaar geleden was dat de Argentijnen de Falklandeilanden hadden bevrijd. Dat de Britten in 1982 de Falklandoorlog hebben gewonnen en dat ze de Argentijnen er weer uit gesmeten hebben, werd er gemakshalve niet bij verteld. Verder vierden ze dat door een provinciale herindeling Ushuaia nu officieel de hoofdstad van de Falklands was geworden. Ik denk dat ze daar op de Falklands zelf niets van wisten. Heel merkwaardig. Haast luguber. Ik ben benieuwd hoe de sfeer daar in Ushuaia nu zal zijn. In ieder geval kan ik mij verheugen op geroosterd Vuurlands lam met een lekker glas malbec erbij.

donderdag 7 maart 2013


De eenzaamste weidevogel

 
Vorige week, op 1 maart, werd het boek Kieviten & Plevieren, Ljippen & Wilsters (uitg Wijdemeer, Leeuwarden) in Friesland ten doop gehouden. Het boek, dat een sterke Friese geur draagt, is samengesteld door Sake Roodbergen, een man die al zijn leven lang verliefd is op de kievit (ljip op z’n Fries). Hij wilde een boek maken waarin alle soorten kieviten van de wereld werden behandeld, samen met alle plevieren, die met de kieviten in één familie (de Charadriidae) zijn ondergebracht. Daarvoor heeft hij allerlei lieden bijeen gezocht die bereid waren voor dat boek een stukje te schrijven over een van de vele soorten die er op aarde rondlopen (een stuk of zeventig), vaak in verre exotische oorden. Ik mocht ook drie bijdragen leveren, respectievelijk over de prairieplevier uit Noord-Amerika, de herdersplevier uit Afrika, en de Sint-Helenaplevier die alleen maar te vinden is op het afgelegen eiland Sint-Helena in de zuidelijke Atlantische Oceaan, het eiland waar Napoleon zijn laatste dagen heeft gesleten. De Sint-Helenaplevier is met stip de eenzaamste weidevogel ter wereld, duizenden kilometers verwijderd van het vasteland.

Sake ken ik al heel lang. Toen ik mij dertig jaar geleden op het Rijksinstituut voor Natuurbeheer (later opgegaan in het Wageningse Alterra) bezighield met onderzoek aan weidevogels en hun overlevingsproblemen op ons intensief beboerde boerenland, was het onvermijdelijk dat ik hem tegenkwam. Zijn kievit was namelijk ook een van mijn weidevogels. Sake is een fanatieke eierzoeker van het eerste uur en hij is wel afgeschilderd als de partij-ideoloog van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten (BFVW), waar hij jarenlang in het bestuur heeft gezeten, vechtend voor het behoud van het recht om kievitseieren te rapen. Hij voerde er zelfs het wise use principle voor aan van de IUCN (World Conservation Union), dat eigenlijk was bedoeld voor arme inboorlingen die in het oerwoud moeten zien te overleven. Het rapen van kievitseieren is altijd een onderwerp geweest voor felle discussies tussen voor- en tegenstanders, en daar kwam ik als onderzoeker nogal eens tussen klem te zitten. Ik vond dat de ineenstorting van de Nederlandse weidevogelpopulaties werd veroorzaakt door ontwatering, overbemesting en verregaande intensivering van het boerenland, waardoor onze mooie vogelrijke weiden zijn veranderd in steriele groene biljartlakens, waarin geen ei nog de kans krijgt om uit te komen en geen kuiken weet te overleven. De eierzoekers beweerden dat de kievit alleen maar beschermd kon worden door alle eerste eieren weg te nemen, omdat die altijd te vroeg worden gelegd, zodat de te vroeg geboren kuikentjes jammerlijk van de kou om zouden komen. Verder zorgden de eierzoekers er uit liefde voor de kievit voor dat later in het seizoen alle nesten persoonlijk beschermd zouden worden tegen vertrappende koeienpoten door er nestbeschermers van betonijzer overheen te plaatsen of ze met stokken te markeren zodat de boer er met zijn maaimachine omheen zou kunnen maaien. Het rekruteren van hele legers weidevogelbeschermers zou alleen maar kunnen door de mensen eerst te leren eierzoeken, met als beloning de consumptie van de vroege eieren. Vogelbescherming was het natuurlijk nooit eens met die gedachtengang. De aanhangers van vogelbescherming waren er juist van overtuigd dat het rapen van vroege legsels de latere legsels alleen maar verder in de ellende van de vertrappende koeien en vermalende maaimachines zou doen belanden. Eierrapen vormde volgens hen een regelrechte bedreiging voor de overleving van de kievit, en zij hebben altijd gevochten voor wettelijke verboden, tot in Brussel toe. Dat leverde dan soms weer hele bussen vol boze eierzoekers op die naar Den Haag togen om te protesteren. Ik zat met mijn onderzoek tussen de strijdende partijen in en had dus met beide beurtelings mot. Soms beweerde ik wat dat door de Friezen warm werd onthaald en dan waren ze bij Vogelbescherming boos, soms beweerde ik wat dat Vogelbescherming welgevallig was en dan werd ik door de eerst zo vriendelijke Friezen weer met de grond gelijk gemaakt. Ik bleef maar beweren dat de ondergang van de weidevogels aan het beheer van het grasland lag en dat de hele vraag of je het rapen van eieren nu moest toestaan of verbieden daar weinig aan veranderde. Het is net zoiets als een verbod op het plukken van orchideeën, waarmee je de vermesting, verdroging en verloedering van bloemrijke schrale graslanden niet tegenhoudt. Beide partijen in het eierraapconflict hebben mijn onderzoeksresultaten naar hartenlust misbruikt om hun religieuze opvattingen in deze kwestie te ondersteunen. Zo ontwikkelde zich tussen Sake en mij een wonderbaarlijke haat-liefdeverhouding, waarbij hij soms in Vanellus, het lijfblad van de BFVW, heftig tekeer ging tegen mijn beweringen, terwijl hij mij op andere momenten weer ophemelde als bondgenoot. De laatste tien jaar heb ik het niet meer met hem over het rapen van eieren gehad, dat is wel zo rustig – we hebben voldoende andere gemeenschappelijke interesses en ik vond het heel leuk om voor zijn boek een paar teksten te mogen bijdragen.

De prairieplevier, de herdersplevier en de Sint-Helenaplevier zijn eigenlijk ook weidevogels. Zij zijn net als onze kievit te vinden in kort afgegraasde graslanden. De betrekkelijk zeldzame prairieplevier heeft een heel klein verspreidingsgebied in de centrale prairies van Noord-Amerika, ten oosten van de Rocky Mountains, met twee gescheiden populaties in Colorado en Montana. In Colorado zoeken ze om te nestelen stukken prairie op die net helemaal kaal zijn gebrand, dus het ene jaar zitten ze hier, het volgende jaar daar. De vogels van Montana, die ik heb bezocht, doen het anders. Die leven samen met prairiehonden, die helemaal niets met honden te maken hebben. De pairiewolf, of coyote, is wel een echte hondachtige, maar de prairiehond is een grondeekhoorn die in enorme kolonies leeft. Hij maakt een keffend geluid dat hem die misleidende hondse naam heeft gegeven. Prairiehonden houden van goed uitzicht, om vijanden zoals de prairiewolf op afstand in de gaten te kunnen houden. Daarom knagen zij rondom hun holen de grasvegetatie tot aan de grond toe kaal. Dat kale land trek de prairieplevier aan, want ook die houdt van uitzicht op zijn omgeving. Een van de redenen waarom de prairieplevier zo schaars is geworden is dat de meeste kolonies van prairiehonden door veehouders met vergif zijn opgeruimd. Gras is voor koeien vinden zij, en niet voor knaagdieren. En die koeien breken hun poten maar met al die gaten in de grond. Vroeger besloegen de kolonies van prairiehonden honderden hectares, nu zijn zij teruggedrongen tot een handjevol natuurreservaten. De plevieren hebben noodgedwongen de krimp gevolgd. De prairieplevier is niet de enige weidevogel in de Noord-Amerikaanse prairie. Er is ook een wulp die op de onze lijkt, een grutto die net als de onze op weipaaltjes staat, de willet die een beetje tussen een grutto en een tureluur in zit, de killdeerplevier die tussen de koeien broedt, bartrams ruiter, die ook op paaltjes zit en wel wat heeft van een klein mismaakt wulpje met een veel te korte snavel en een veel te lange nek met een belachelijk klein kopje. Dertig jaar geleden heb ik een ontzettend interessante doorsteek door de prairie gemaakt, vanaf de overgang van het bos naar grasland in het oosten, tot aan de Rocky Mountains in het westen. Je hoort wel beweren dat de prairie het saaiste stuk van Amerika is en dat je er maar het beste met de ogen dicht zo snel mogelijk doorheen kunt rijden. Niets is minder waar. De prairie is vol leven en voor wie het wil zien rijk gevarieerd. Voor de natuurliefhebber een absolute aanrader, ook al is er van de oorspronkelijke natuurlijke graslanden maar bitter weinig overgebleven. Boerenland kan ook mooi zijn en nog rijk zijn aan vogels en andere dieren. Kijk maar naar Nederland. Hoewel…

De herdersplevier vinden we vooral in kort afgegraasde weidegronden in West-Afrika, zoals langs de rivier de Niger in Mali. Tussen Mopti en Timboektoe vertakt de rivier zich in een enorme binnenlanddelta, waar ieder jaar een stuk droge Sahel ter grootte van Nederland onder water loopt. Met het zakkende water trekken nomadische vissers en veehouders rond en in de onafzienbare droogvallende moddervlaktes overwinteren miljoenen trekvogels uit Noord-Europa en Siberië. Je ziet er wolken van duizenden kemphanen en zomertalingen. Waar na de jaarlijkse overstroming grazige weiden ontstaan komen de herderspleviertjes broeden, vooral als het gasland is kaalgevreten door de enorme kuddes langstrekkend vee. Naast de pleviertjes vinden we er ook nog een echte kievit: de sporenkievit.

De Sint-Helenaplevier, mijn eenzaamste weidevogel, lijkt veel op de herdersplevier, waar hij waarschijnlijk van afstamt. Hij heeft wat langere pootjes en duidelijk korte vleugels. Als echte eilandvogel is hij bezig het vliegvermogen in te leveren, zoals we bij zoveel soorten op eilanden zien. De dodo achterna. Van de oorspronkelijke vogelfauna van Sint-Helena is vrijwel niets bewaard gebleven, net zo min als van de vegetatie. Er kwamen vroeger twee soorten rallen voor die niet konden vliegen. Uitgestorven. Er was een niet-vliegende duif, een slecht vliegende koekoek en een soort hop. Allemaal uitgestorven. Er kwamen heel bijzonder boomsoorten voor die in veel gevallen helemaal of op een haartje na zijn uitgestorven. Sommige soorten waarvan men dacht dat ze er niet meer waren zijn toch nog teruggevonden, met een of twee exemplaren op moeilijk bereikbare plekken. Daar heeft men dan stekjes van geknipt om te proberen ze weer nieuwe kansen te geven, maar dat gaat heel moeizaam. Het binnenland van het eiland ziet er fris en groen uit, met mooie Engelse landschappen en fraaie bomenrijen langs de kronkelende wegen. Maar als je goed kijkt zie je dat alles wat groen is bestaat uit ingevoerde soorten. De oorspronkelijke begroeiing is weg. Je ziet overal vogeltjes, maar dat zijn ook allemaal ingevoerde soorten. In het binnenland zie je slechts twee soorten vogels die er van oorsprong thuishoren: de opaalstern en de Sint-Helenaplevier. Opaalsterns komen over de hele wereld voor in tropische zeeën. Ze zijn doorschijnend wit en komen graag nieuwsgierig boven je hoofd fladderen. Hoewel het zeevogels zijn nestelen ze graag ver landinwaarts, waarbij ze hun eieren hoog in de bomen in een takvork deponeren. De Sint-Helenaplevier is van alle endemische vogelsoorten van Sint-Helena de enige die de geschiedenis tot nu toe overleefd heeft. Hij heeft waarschijnlijk in eerste instantie van de kolonisatie door mensen geprofiteerd, omdat door kaalkap voor hem nieuw open broedterrein is ontstaan. De meeste zijn nu te vinden in graslanden waar koeien grazen. Een echte weidevogel dus. Maar, zoals een goede weidevogel betaamt, worden ze nu met uitsterven bedreigd, niet zoals bij ons door overmatige intensivering van het graslandgebruik, maar juist door extensivering. Op steeds meer plaatsen verdwijnen de koeien, waardoor de vegetatie hoger, dichter en ruiger wordt en daarmee ongeschikt als broedterrein voor de pleviertjes. Net als bij ons moet de boel in stand worden gehouden door van overheidswege beheersovereenkomsten af te sluiten met boeren, maar daar is geen geld voor. De hele wereldpopulatie van mijn eenzaamste weidevogel is geslonken tot een honderdtal paartjes. Over een paar weken mag ik ze weer opzoeken als ik Sint-Helena bezoek met de Atlantic Odyssey, nadat we op Tristan da Cunha zijn geweest.