Een paar dagen rond Longyearbyen
Na de North Atlantic Odyssey, van Nederland via Jan Mayen
naar Spitsbergen, aan boord van de Plancius, staat voor mij een ijsberenspecial
op het programma, aan boord van het zusterschip Ortelius. Ook daar mag ik de
passagiers vermaken met lezingen en andere verhalen. Maar tussen het van boord
gaan van de Plancius en het inschepen op de Ortelius liggen vijf dagen, die ik
zoet moet brengen in Longyearbyen, de hoofdstad van Spitsbergen. Erg ver kun je
niet gaan zonder bijzondere veiligheidsmaatregelen, want overal liggen ijsberen
op de loer. Ze worden op deze plek maar
heel zelden gezien, maar je kunt toch maar beter op je hoede zijn. Ik zou niet
de eerste zijn die binnen zicht van deze hoofdstad (zeg maar dorp) verscheurd
zou worden.
Tijdens mijn vijf dagen zie ik hoe in rap tempo de
bloemetjes tevoorschijn komen. Een kale bruine helling kan van de ene op de
andere dag overal paarse plekken vertonen. Dan zijn pollen van de laag over de
grond kruipende zuiltjessteenbreek, een soort die je ook in de Alpen kunt
tegenkomen boven de 2000 m. Verder ontluiken mooie gele sneeuwboterbloemen, de
witte bloemen van de achtster, vierkante lavendelheide en nog diverse andere
soorten, alles even klein en pietepeuterig. Het voorjaar ontploft als het ware
en gaat direct over in de korte zomer. Kom je hier over twee maanden terug, dan
kleuren de herfstblaadjes van de twee centimeter hoge poolwilgtapijten de
toendra goudgeel.
Er zijn vanuit Longyearbyen twee lange wandelingen
mogelijk, die als veilig worden beschouwd. De ene voert je een kilometer of
vijf landinwaarts in Adventsdalen, het dal dat uitmondt in de Adventsfjord waar
Longyearbyen aan ligt. De weg loopt zeer open door een breed vlak dal met zo
hier en daar een huis en er razen met grote regelmaat auto’s voorbij. IJsberen
houden niet van lawaai. De andere wandeling loopt een kilometer of vijf de
andere kant op, via de haven langs de oever van de Adventsfjord tot even
voorbij bij het Vliegveld. Tussen het
vliegveld en de oever van de fjord ligt de camping, waar je je eigen tent kunt
opzetten, of een tent kunt huren. Ook deze plek wordt als veilig beschouwd.
Ik verblijf in Spitsbergen Nybyen Gjestehus, ook wel
kortweg aangeduid als de Guesthouse, een kilometer of twee landinwaarts van het
centrum verwijderd, in een zijdalletje
dat loodrecht op de fjord staat en waarin de nederzetting zich genesteld
heeft. Langs de wanden van dit dal zijn de overblijfselen te zien van kolenmijnen,
de reden tot vestiging alhier. De eerste exploitant was de Amerikaan Longyear,
die zijn naam aan het stadje heeft gegeven. Hoog boven de mijnen hoor je de
hele dag het gekir van duizenden kleine alken, die hier in kolonies op de
puinhellingen tussen de losse stenen nestelen. Op de lagere hellingen, waar de
puinkegels plaats maken voor toendravegetatie, hoor je de stemmen van
brandganzen die hier in kleine groepjes verspreid aan het grazen zijn. Dit zijn
niet de brandganzen die bij ons overwinteren. Deze trekken naar Schotland. De
onze komen van Nova Zembla, veel verder oostelijk in de poolzee. Een derde
populatie broedt op Groenland en overwintert in Ierland. Soms vliegen er kleine
rietganzen over. Die komen wel naar Nederland en Vlaanderen om te overwinteren
en sommige dragen Vlaamse kleurringen aan hun poten. Op de puinvlaktes langs
het riviertje tusen Nybyen en het centrum kom ik geregeld sneeuwhoenders tegen,
waarvan de hanen wit zijn met een rode knobbel boven het oog, en de hennen
bruin. Overal in het dorp kom je rendieren tegen, die tussen de huizen grazen.
Je zou het niet zeggen, maar dit zijn wilde dieren. In Skandinavië zijn ze vee,
eigendom van de Saami, maar hier behoren ze niemand toe, Maar omdat er niet op
geschoten wordt zien zij ons niet als een gevaar. Het wilde rendier van
Spitsbergen is een aparte ondersoort met kortere dikkere poten dan het
continentale rendier. Veel zijn nog gehuld in een dikke witte wintervacht.
De weg Adventsdalen in loopt langs de hondenkennel, even
buiten de bebouwde kom. Achter hoog gaas zitten hier de sledehonden, die
periodiek losbarsten in wolvengehuil. Vogelaars gaan hier altijd naartoe in de
hoop de zeldzame ivoormeeuw te zien, die als aaseter soms op het hondenvoer afkomt.
Mij is dat niet gegund, maar we hadden immers al prachtig ivoormeeuwen gezien
bij die ijsbeer met zijn bloederige prooi in het pakijs! We vind ik in een
ondiepe poel langs de weg enkele paartje koningseiders, waarvan de mannetjes
onwaarschijnlijk gekleurde koppen hebben met een grote oranje knobbel op de
snavel, groengele wangen en een grijze bovenkop, waarbij de kleuren zijn
gescheiden door zwarte lijnen. Tot mijn stomme verbazing zie ik ze op de kop in
het water staan trappelen, grondelend als een wilde eend, om in ondiep water
lekkers van de bodem te pakken. De nauw verwante gewone eidereend zoekt zijn
voedsel duikend en ik had aangenomen dat andere eiders dat ook zouden doen. De
eidereend is een vogel van de zeekust en zoekt zijn voedsel op de zeebodem. De
koningseider leeft vooral in zoetwaterplassen en vertoont zich minder vaak op
zee.
Het talrijkste vogeltje is de paarse strandloper. Overal
zie je ze lopen, ook langs de weg, en als je eraan komt gaan ze nauwelijks voor
je opzij. Net als de rendieren en de pinguïns van de zuidpool kennen zij ons
niet als een gevaar. Kennelijk doet onderzoek aan deze beestjes, want er zijn
er opvallend veel met gekleurde ringen en vlaggetjes aan hun poten, waardoor ze
individueel herkenbaar zijn. Minder algemeen zijn de bonte strandlopers, die nu
in hun broedkleed rondlopen met een zwart buikje. De mooiste steltloper is de
rosse franjepoot, met zijn haast knaloranje verenpak. Hij zoekt zijn voedsel in
het water en heeft daartoe zwempootjes, met verbrede lobben aan de tenen, die
hem de naam franjepoot hebben bezorgd. Bij franjepoten zijn in tegenstelling
tot de meeste andere vogels de vrouwtjes opvallend gekleurd en hebben de
mannetjes een bruine schutkleur. Het wijfje legt de eieren, maar het mannetje
mag ze uitbroeden en de kinderen opvoeden. Net als de paarse strandlopers laten
de franjepootjes zich ongestoord tot enkel meters benaderen. Mooie foto’s van vogels
maken is op Spitsbergen een koud kunstje.