zaterdag 21 juni 2014


Een paar dagen rond Longyearbyen

Na de North Atlantic Odyssey, van Nederland via Jan Mayen naar Spitsbergen, aan boord van de Plancius, staat voor mij een ijsberenspecial op het programma, aan boord van het zusterschip Ortelius. Ook daar mag ik de passagiers vermaken met lezingen en andere verhalen. Maar tussen het van boord gaan van de Plancius en het inschepen op de Ortelius liggen vijf dagen, die ik zoet moet brengen in Longyearbyen, de hoofdstad van Spitsbergen. Erg ver kun je niet gaan zonder bijzondere veiligheidsmaatregelen, want overal liggen ijsberen op de loer. Ze worden op deze  plek maar heel zelden gezien, maar je kunt toch maar beter op je hoede zijn. Ik zou niet de eerste zijn die binnen zicht van deze hoofdstad (zeg maar dorp) verscheurd zou worden.

Tijdens mijn vijf dagen zie ik hoe in rap tempo de bloemetjes tevoorschijn komen. Een kale bruine helling kan van de ene op de andere dag overal paarse plekken vertonen. Dan zijn pollen van de laag over de grond kruipende zuiltjessteenbreek, een soort die je ook in de Alpen kunt tegenkomen boven de 2000 m. Verder ontluiken mooie gele sneeuwboterbloemen, de witte bloemen van de achtster, vierkante lavendelheide en nog diverse andere soorten, alles even klein en pietepeuterig. Het voorjaar ontploft als het ware en gaat direct over in de korte zomer. Kom je hier over twee maanden terug, dan kleuren de herfstblaadjes van de twee centimeter hoge poolwilgtapijten de toendra goudgeel.

Er zijn vanuit Longyearbyen twee lange wandelingen mogelijk, die als veilig worden beschouwd. De ene voert je een kilometer of vijf landinwaarts in Adventsdalen, het dal dat uitmondt in de Adventsfjord waar Longyearbyen aan ligt. De weg loopt zeer open door een breed vlak dal met zo hier en daar een huis en er razen met grote regelmaat auto’s voorbij. IJsberen houden niet van lawaai. De andere wandeling loopt een kilometer of vijf de andere kant op, via de haven langs de oever van de Adventsfjord tot even voorbij  bij het Vliegveld. Tussen het vliegveld en de oever van de fjord ligt de camping, waar je je eigen tent kunt opzetten, of een tent kunt huren. Ook deze plek wordt als veilig beschouwd.

Ik verblijf in Spitsbergen Nybyen Gjestehus, ook wel kortweg aangeduid als de Guesthouse, een kilometer of twee landinwaarts van het centrum verwijderd, in een zijdalletje  dat loodrecht op de fjord staat en waarin de nederzetting zich genesteld heeft. Langs de wanden van dit dal zijn de overblijfselen te zien van kolenmijnen, de reden tot vestiging alhier. De eerste exploitant was de Amerikaan Longyear, die zijn naam aan het stadje heeft gegeven. Hoog boven de mijnen hoor je de hele dag het gekir van duizenden kleine alken, die hier in kolonies op de puinhellingen tussen de losse stenen nestelen. Op de lagere hellingen, waar de puinkegels plaats maken voor toendravegetatie, hoor je de stemmen van brandganzen die hier in kleine groepjes verspreid aan het grazen zijn. Dit zijn niet de brandganzen die bij ons overwinteren. Deze trekken naar Schotland. De onze komen van Nova Zembla, veel verder oostelijk in de poolzee. Een derde populatie broedt op Groenland en overwintert in Ierland. Soms vliegen er kleine rietganzen over. Die komen wel naar Nederland en Vlaanderen om te overwinteren en sommige dragen Vlaamse kleurringen aan hun poten. Op de puinvlaktes langs het riviertje tusen Nybyen en het centrum kom ik geregeld sneeuwhoenders tegen, waarvan de hanen wit zijn met een rode knobbel boven het oog, en de hennen bruin. Overal in het dorp kom je rendieren tegen, die tussen de huizen grazen. Je zou het niet zeggen, maar dit zijn wilde dieren. In Skandinavië zijn ze vee, eigendom van de Saami, maar hier behoren ze niemand toe, Maar omdat er niet op geschoten wordt zien zij ons niet als een gevaar. Het wilde rendier van Spitsbergen is een aparte ondersoort met kortere dikkere poten dan het continentale rendier. Veel zijn nog gehuld in een dikke witte wintervacht.

De weg Adventsdalen in loopt langs de hondenkennel, even buiten de bebouwde kom. Achter hoog gaas zitten hier de sledehonden, die periodiek losbarsten in wolvengehuil. Vogelaars gaan hier altijd naartoe in de hoop de zeldzame ivoormeeuw te zien, die als aaseter soms op het hondenvoer afkomt. Mij is dat niet gegund, maar we hadden immers al prachtig ivoormeeuwen gezien bij die ijsbeer met zijn bloederige prooi in het pakijs! We vind ik in een ondiepe poel langs de weg enkele paartje koningseiders, waarvan de mannetjes onwaarschijnlijk gekleurde koppen hebben met een grote oranje knobbel op de snavel, groengele wangen en een grijze bovenkop, waarbij de kleuren zijn gescheiden door zwarte lijnen. Tot mijn stomme verbazing zie ik ze op de kop in het water staan trappelen, grondelend als een wilde eend, om in ondiep water lekkers van de bodem te pakken. De nauw verwante gewone eidereend zoekt zijn voedsel duikend en ik had aangenomen dat andere eiders dat ook zouden doen. De eidereend is een vogel van de zeekust en zoekt zijn voedsel op de zeebodem. De koningseider leeft vooral in zoetwaterplassen en vertoont zich minder vaak op zee.

Het talrijkste vogeltje is de paarse strandloper. Overal zie je ze lopen, ook langs de weg, en als je eraan komt gaan ze nauwelijks voor je opzij. Net als de rendieren en de pinguïns van de zuidpool kennen zij ons niet als een gevaar. Kennelijk doet onderzoek aan deze beestjes, want er zijn er opvallend veel met gekleurde ringen en vlaggetjes aan hun poten, waardoor ze individueel herkenbaar zijn. Minder algemeen zijn de bonte strandlopers, die nu in hun broedkleed rondlopen met een zwart buikje. De mooiste steltloper is de rosse franjepoot, met zijn haast knaloranje verenpak. Hij zoekt zijn voedsel in het water en heeft daartoe zwempootjes, met verbrede lobben aan de tenen, die hem de naam franjepoot hebben bezorgd. Bij franjepoten zijn in tegenstelling tot de meeste andere vogels de vrouwtjes opvallend gekleurd en hebben de mannetjes een bruine schutkleur. Het wijfje legt de eieren, maar het mannetje mag ze uitbroeden en de kinderen opvoeden. Net als de paarse strandlopers laten de franjepootjes zich ongestoord tot enkel meters benaderen. Mooie foto’s van vogels maken is op Spitsbergen een koud kunstje.

woensdag 18 juni 2014


Witte beesten in sneeuw en ijs

Een dag varen boven Jan Mayen bereiken we het pakijs al. Waar de warme Golfstroom Noorwegen tot de Noordkaap, ver boven de poolcirkel ijsvrij houdt, zorgt een zuidwaarts gerichte koude zeestroming vanuit de poolzee langs de oostkust van Groenland voor een band pakijs die tot aan de zuidpunt van Groenland kan reiken, op dezelfde breedtegraad als Oslo. Het pakijs bestaat uit een wirwar van besneeuwde ijsschotsen, soms dicht opeen, soms meer verspreid met open water ertussen, zodat we er met het schip tussendoor kunnen laveren. Verschillende malen zien we een ijsschots waar dwars overheen een spoor  loopt van dikke voetafdrukken. Niet zo heel lang geleden moet hier een ijsbeer zijn gepasseerd!Tientallen verrekijkers en telescopen speuren continu de horizon af, op zoek naar die ietwat gelige stip, en kort voor middernacht is het raak: op een los drijvende schots zit een ijsbeer op zijn gat. Langzaam manouvreert de kapitein het schip erop af, bijna geluidloos glijdend tusen de schotsen. De beer steekt zijn neus in de lucht om onze geur te inspecteren. Om een beer te naderen moet je hem niet tegen de wind in besluipen, maar juist openlijk met wind mee, om hem uitvoerig van jouw aanwezigheid kennis te laten nemen. Een paar meter bij de beer vandaan is de sneeuw felrood gekleurd. Zeehondenbloed. Het kadaver ligt net onzichtbaar achter een sneeuwrichel. De beer loopt er naartoe en krabt er met zijn voorpoten sneeuw overheen. Hij wil niet dat wij zijn prooi afpakken. Even later bedenkt hij zich en trekt het dier weer onder de sneeuw vandaan om er wat van op te eten. De beer is een mannetje van een jaar of zes oud en hij heeft deze zeehond waarschijnlijk niet zelf gedood. Hij is te schoon. Waarschijnlijk heeft een andere beer het beest gevangen en gevild, en daarna alleen het lekkere onderhuidse vet en de hersenen opgegeten. Onze beer is niet het enige witte dier dat de zeehond heeft gevonden. Er zijn ook witte meeuwen: grote burgemeesters, die erg op onze zilvermeeuwen lijken, maar de zwarte vleugelpunten missen, en de nog veel wittere ivoormeeuwtjes. De ivoormeuw is een zeldzame meeuwensoort uit het noordpoolgebied, hoog op het verlanglijstje van de vogelaars. Ze zijn als aaseters vaak te vinden rond ijsberen en hun prooien. Na een uurtje laat de kapitein het schip heel stilletjes achteruitlopen en laten we de afstand tot de beer groeien. Het is prachtig weer, de middernachtzon staat fors boven de horizon, in de luwte is het bijna warm en het licht is betoverend.

We volgen al zeehonden spottend de rand van het pakijs verder naar het noorden, komen toch ook weer in open zee terecht, en bereiken na twee dagen opnieuw het ijs, nu vlak ten noordwesten van Spitsbergen. Het is wat nevelig en we kunnen net de contouren onderscheiden van Amsterdamøya, waar de Hollanders in de eerste helft van de zeventiende eeuw een bloeiende walvistraanindustrie hadden. Binnen enkele decennia stortte de onderneming in omdat toen de Groenlandse walvissen, waarop de industrie gebaseerd was, rond Spitsbergen waren uitgeroeid. In het ijs ontmoeten we onze vierde witte diersoort, na ijsbeer, grote burgemeester en ivoormeeuw. We spotten een beloega, de witte walvis, een soort die hier soms in grote groepen in de mondingen van de fjorden voorkomt, maar deze heeft zich in zijn eentje in de openingen tussen het pakijs begeven.

We worden getrakteerd op twee dagen ongelooflijk mooi weer, met felle zon en prachtige berglandschappen met sneeuw en ijs rond de Spitsbergense fjorden. In de Magdalenafjord onmoeten we een kudde walrussen die tussen het ijs zwemmen en zich soms met hun bromsnorkoppen met lange ivoren slagtanden hoog boven het water verheffen om ons beter te kunnen bekijken. In de Kongsfjord, waar de onderzoekersnederzetting Ny Ǟlesund aan ligt, komen we nog veel meer beloega’s tegen. Verder zuidelijk bezoeken we  nog een groep walrussen die vadsig op het strand liggen.

In Longyearbyen gaan de passagiers ’s ochtends van boord. ’s Middags komt de nieuwe groep aan. Ik ga ook van boord, blijf vijf dagen op Spitsbergen en neem dan deel aan een korte reis op het zusterschip Ortelius.

donderdag 12 juni 2014


Een dagje Jan Mayen

Na een intermezzo van een paar weken volgt op de Atlantic Odyssey de North Atlantic Odyssey. Een langere naam, een kortere reis. Duurt de Atlantic Odyssey vijf weken, de North Atlantic Odyssey beslaat slechts twaalf dagen. Het is de aanloop voor het Arctische seizoen. We vetrekken op 6 juni uit Hansweert aan de Westerschelde, nadat het schip daar gedurende de afgelopen weken grondig onder handen is genomen. Jaarlijks groot onderhoud. We varen bij prachtig zomerweer de Westerschelde af, vlak voor de Vlissingse Boulevard langs en dan de Noordzee op, naar het noorden. De zee is vlak en al gauw zien we jan van genten en noordse stormvogels, broedvogels van de Britse rotskusten. We hebben een grote groep Vlamingen aan boord, van de Vlaamse natuurorganisatie Natuurpunt. Veel enthousiaste vogelaars die met grote telescopen op statief op het observatiedek staan. Als de zee wat ruwer was zouden die al snel allemaal omdonderen, maar het gaat goed. Behalve vogels spotten ze ook geregeld bruinvissen en zo nu en dan een witsnuitdolfijn.

Na vijf dagen varen doemt het eiland Jan Mayen op aan de horizon. Dat wil zeggen, alleen de onderste helft. De bovenste helft blijft verscholen in laaghangende bewolking. Dat is hier meestal zo. Geen uitzicht op de Beerenberg, de meer dan 2000 m hoge vulkaan die in 1985 nog uitbundig vuur gespuwd heeft. De met gletsjers en sneeuw bedekte berg laat zich zelden aan voorbijgangers zien. In de vroege ochtend varen we van vanaf het zeegebied ten noordoosten van het eiland, waar we vannacht nog geprobeerd hebben wat walvissen te scoren, langs de zuidwestkust naar de landingsplaats bij de Noorse militaire basis, waar we even op bezoek gaan om wat souvenirs te kopen of een ansicht naar huis te versturen. Op de steile puinhellingen boven de basis, aan de onderrand van het wolkendek, kirren grote groepen kleine alken, en op verticale kliffen kleven overal noordse stormvogels.

De voorafgaande dagen zijn onwaarschijnlijk goed verlopen. De zee is al vijf dagen als een spiegel, in een gebied waar het verschrikkelijk tekeer kan gaan. Ideale omstandigheden om walvissen te spotten. Tussen wilde golven zijn ze heel moeilijk te vinden, maar op en vlakke zee zie je ze al op grote afstand, als ze boven komen om adem te halen. Ik heb nog nooit eerder zo vaak vlak achter elkaar zoveel orka’s gezien en ze zo mooi voor de lens gehad. En ik heb nog nooit eerder zoveel butskoppen goed van dichtbij gezien. En dan gisteravond foeragerende vinvissen, die met hun grote bekken boven water kwamen in een zee die om ons heen krioelde van de kleine vissen. Over de identiteit van deze vinvissen vechten de kenners nog een beetje, maar zeker is dat er ten minste twee noordse vinvissen bij waren, een soort die op deze hoge breedte behoorlijk zeldzaam is. Kortom, op walvissengebied is deze reis uitzonderlijk productief. Vorig jaar zagen we op dezelfde reis tot Jan Mayen helemaal geen enkele walvis.

Jan Mayen ligt zo’n beetje middenin dat deel van de noordelijke Atlantische Oceaan dat tussen Noorwegen, Groenland, IJsland en Spitsbergen in ligt en wordt zelden bezocht. In 1614 hebben de Nederlanders hier een bloeiende walvisvangstindustrie opgezet. Dat is dit jaar precies 400 jaar geleden, en om dat te vieren komt de Hollandse marine hier binnenkort een bezoekje brengen aan de Noorse basis, zo vertelt de commandant ons. De bloei van die walvisindustrie heeft overigens maar kort geduurd, want binnen enkele decennia waren de walvissen hier volledig uitgeroeid en stortte de business in. Hetzelfde geldt voor de vangst van walrussen, die hier massaal werden afgeslacht en van hun fraaie ivoren tanden werden beroofd. Walrussen zijn hier nog niet weer teruggekeerd.

Na het bezoek aan de basis lopen we langs de enige weg die het eiland rijk is, via het vliegveld (een onverharde airstrip) en een lage pas naar de andere kant van het eiland, waar we weer worden opgepikt door de Plancius, die inmiddels is omgevaren. We maken voordat we aan boord gaan nog even een korte zodiac-cruise langs wat adembenemende zeevogelkliffen met drieteenmeeuwen, dikbekzeekoeten en noordse stormvogels, en de vogelaars zien vanaf het dek van de Plancius kans met hun telescopen tussen de eidereenden op het strand een jong mannetje koningseider te identificeren. Als iedereen weer aan boord is lichten we het anker en zetten koers naar het noorden, richting pakijs waar ons wie weet wat allemaal te wachten staat.

Voordat we naar het noorden afbuigen cruisen we ten afscheid nog even langs de noordwestkust en dat blijkt een goed idee te zijn. Een wonder geschiedt! De wolkenlaag breekt open, de zon breekt door en de mist rond de berghellingen lost plotseling op. In de volle zon verrijst naast ons de Beerenberg in vol ornaat, van zeeniveau tot de dubbele top, met fel glinsterende sneeuwhellingen en spectaculaire gletsjers die afdalen tot in zee. Wat een bonus!

Mijn mooiste vondst vandaag? Een onbeduidend plantje. De arctis staat vol onbeduidende plantjes, die hier onder de barre poolomstandigheden niet graag groter worden dan een paar centimeter. Een mooi voorbeeld is de poolwilg, twee centimeter hoog, met twee frisgroene blaadjes waartussen een echt bloeiend miniatuurwilgenkatje te bespeuren is. De wilgjes vormen dichte matten die soms enkele vierkante meters kunnen beslaan. Iemand die katjes aan het fotograferen was en daarbij achteloos met een gelaarsde voet vol op het naastgelegen wilgenwoud ging staan, kreeg te horen dat dit wel de ultieme vorm was van een ‘canopy walk’. Mijn plantje van vandaag: de oesterplant (Mertensia maritima), een strandplantje dat ik graag wilde zien en waarnaar ik vorig jaar tevergeefs heb gezocht op Spitsbergen. En hier staan ze langs de strandwal zomaar in het zwarte vulkaanzand. De oesterplant heeft blauwgroene blaadjes, zo ongeveer met de kleur van de blauwe zeedistel. De bloemetjes, drie tot vier millimeter in doorsnee, zijn mooi donkerblauw. Waar komt de naam oesterplant vandaan? Wel, pluk een blaadje af, stop het in je mond en kauw er op. Ogen dicht en je proeft verse oesters. Alleen de champagne ontbreekt.

woensdag 4 juni 2014


Zwavelzwam

Het is al weken geleden dan mijn avontuurlijke Atlantic Odyssey de laatste halte op de Kaapverdische Eilanden bereikte. Veel valt er over dat laatste stukje ook niet te vertellen. Het is altijd een heel gedoe voordat we van het schip af mogen en losgelaten worden op het eiland Santiago. De immigratie hier werkt onvoorstelbaar langzaam en waag het niet daar wat van te zeggen. Er blijft dan nog net genoeg tijd over voor een rondrit over het eiland, voordat we ’s avonds in het vliegtuig stappen dat ons naar Lissabon brengt, waarvandaan we doorreizen naar onze respectievelijke eindbestemmingen. Ik was met een groepje vogelaars mee om te proberen wat van de karakteristieke Kaapverdische vogelsoorten te zien. Zonder veel moeite vonden we de endemische Kaapverdische rietzanger bij de botanische tuin in het hart van het eiland, en bij het stuwmeer waar altijd interessante watervogels te zien zijn in dit overigens gortdroge land, vonden we de o zo zeldzame Kaapverdische purperreiger, die volgens sommigen een aparte soort is (en dan meteen een van de zeldzaamste reigers op aarde), maar volgens anderen niet meer dan een wat bleek uitgevallen ondersoort van de ‘gewone’ purperreiger. Verder liepen er fraaie zilverreigers rond en een groepje lepelaars, waarschijnlijk afkomstig uit Nederland. In andere jaren hebben we hier wel lepelaars gezien met Hollandse kleurringen aan hun poten.

In Nederland wachtten mij andere spannende zaken. Ik ging op pad met grutto-onderzoekers, waar heel veel over te vertellen valt, maar dat doe ik een andere keer. De grootste verrassing was een paddenstoel. Van de winter had ik het al eens gehad over eetbare paddenstoelen, oesterzwammen en valse oesterzwammen, en nu liepen (of eigenlijk reden, want het gebeurde tijdens een autoritje) we stomtoevallig tegen een dikke zwavelzwam aan, die een meter boven de grond aan een beschadigde eikenstam groeide langs een Drents klinkerweggetje. Dik, mals, sappig zwamvlees, waar het sap nog uit droop na het afsnijden. Een kilo of twee, genoeg om met vier personen drie maaltijden mee te maken. En dan was dit nog maar een kleintje, ze kunnen tot 25 kilo zwaar worden. De zwavelzwam is een zeer schadelijke parasiet, die met zijn mycelium het inwendige van de boom waarop hij groeit totaal verrot en uitholt, totdat die op een kwade dag spontaan ineenstort. Het vruchtlichaam verschijnt in het voorjaar en is onmiskenbaar. Er is geen andere zwam die zulke fraaie felgele dikke tongen vormt, die dakpansgewijze boven elkaar zijn gerangschikt. Het vlees wordt wel vergeleken met kip of kalkoen en je kunt er heel goed schnitzels van snijden. In Engeland noemen ze hem wel ‘chicken of the woods’, maar ik zie de overeenkomst niet, noch wat smaak, noch wat structuur betreft. Lekker om in reepjes te bakken met wat ui en spaanse pepertjes, en bovendien een fraai gerecht. De reepjes worden bij bakken nog wat donkerder geel, tot bijna oranje.

Zo, en dan morgen weer aan boord, terug op de Plancius. Ik had wel aan boord kunnen blijven na de Atlantic Odyssey, van Kaapverdië naar Hansweert in Zeeland, en dan morgen het zeegat weer uit, de Schelde af naar de Noordzee en dan noordwaarts op wat wel de ‘North Atlantic Odyssey’ genoemd wordt, als tegenhanger van die lange zuidelijke odyssey waar ik net vanaf ben gekomen. De tocht gaat eerst naar het oude walvisvaarderseiland Jan Mayen, ten noorden van IJsland en te oosten van Groenland, en dan langs de rand van het pakijs naar Spitsbergen. Wat gaan we zien? We zullen wel zien!