Topdagen rond Tristan
Na dagenlang in heftige zeeën door elkaar te zijn
geschud, vijf dagen na ons vertrek uit South Georgia, kwam in grauwe
ochtendnevelen Gough Island in zicht. De straffe zuidoostenwind was minder aan
het worden, maar de deining was nog fors. Dat betekende dat we het wel konden
vergeten een zodiac-cruise te maken in Quest Bay, aan de noordoostzijde van het
eiland, wat meestal de meest beschutte plaats is om dat te doen. Gough is een
strikt natuurreservaat waar miljoenen zeevogels broeden en we mogen daar niet
landen. Aan de noordkant van Gough vonden we de gezochte luwte en het lukte om
daar de zodiacs te water te laten. Twee uur lang hebben we langs de kust heen
en weer gedobberd om te genieten van de enorme aantallen stormvogels, albatrossen,
geelgekuifde rotspinguïns en pelsrobben. Het lukte zelfs de endemische
Gougheilandgors vanuit de bootjes te zien, de enige zangvogel hier. De
niet-vliegende waterhoentjes van Gough waren overal te horen, maar ze lieten
zich niet zien;
Het is een dag varen van Gough naar Tristan da Cunha. Bij
Tristan was de zee inmiddels helemaal gekalmeerd en met een restje deining uit
het zuidoosten was de landing in het haventje aan de noordwestzijde van het
eiland gegarandeerd. In heerlijk zonnig zomerweer hebben we een fantastische
middag op het eiland gehad, waarbij iedereen aan zijn trekken is gekomen. Zelf ben ik niet verder
gekomen dan een paar huizen in het dorp waar ik bezoekjes moest afleggen bij
oude bekenden. Biertje hier, borreltje daar.
’s Avonds kwamen negen eilanders aan boord die we de
volgende dag als lokale gidsen nodig hadden om het onbewoonde vogelparadijs
Nightingale Island te mogen bezoeken, twee uur varen vanaf Tristan. Op deze
manier konden we de landingsoperaties daar al direct na het ontbijt beginnen.
Op Nightingale broeden twee miljoen paar grote pijlstormvogels en nog een paar
miljoen exemplaren van andere stormvogelsoorten, in holen onder de grond in een
ondoordringbare jungle van manshoog, taai tussock-gras. De eilanders hebben
hier vanaf de landingsplaats een pad gemaaid naar de top van een heuvel waar ze
tweemaal per jaar komen om stormvogeleieren en kuikens te oogsten. Op dat pad
liggen honderden karkasjes van walvisstormvogeltjes die door de grote jagers te
grazen zijn genomen. Op de restanten azen de Tristanlijsters, of Starchy zoals
de eilanders ze noemen. Die zijn zo tam dat je moet oppassen er niet op te
trappen en als je stil zit komen ze je schoenen inspecteren. Ook vliegen de
endemische Tristangorzen je om de oren. Op het pad zitten ook de bijna
volgroeide kuikens van de geelneusalbatros, die je in opperste verbazing
aanstaren met hun grote zwarte ogen, van onder een wonderschone grijze
oogschaduw. In dicht, tropisch aandoend struweel vinden we de uiterst zeldzame
Wilkinsgors, die hier voorkomt in een wereldpopulatie van misschien vijftig
paartjes.
Later in de middag probeerden we op Inaccessible te
landen om de legendarische Inaccessible-eilandral te zien, de kleinste
niet-vliegende vogelsoort ter wereld, een zwart beestje zo groot als een
spreeuw, met kiwi-achtige haar-veren, dat als een piepend muisje onder het gras
door rent. De landing ging niet door. Aan de zuid- en de oostkant stond nog
teveel van de oude deining, aan de noordkant zorgde een vers opstekende
noordenwind voor hoge branding. Er zat niets anders op dan terug te varen naar
Tristan, om daar ’s avonds onze eilandgidsen thuis af te leveren.
We hadden nog een extra dag op Tristan aan land zullen
doorbrengen, maar in de loop van de nacht was de noordenwind aangewakkerd tot
storm. Landen in het haventje was niet meer mogelijk. Dus lichtten we het anker
om de steven in de richting van Sint-Helena te wenden, vijf dagen varen. We
hebben kans gezien in een stormachtige periode precies een gaatje van een paar kalme,
zonnige dagen te treffen en dat gaatje van de eerste tot te laatste minuut uit
te buiten!