woensdag 12 juni 2013


Papegaaiduikers en stormvogeltjes

Onder een stralend blauwe hemel vertrokken we met de Plancius uit Hansweert. Tussen enorme vrachtschepen de Schelde af, voor de Vlissingse Boulevard langs en vlak langs het strand tot Westkapelle. Nog geen kwartier buitengaats verschenen de eerste jan-van-genten al rond het schip en halverwege de oversteek naar Engeland kwamen daar noordse stormvogels en drieteenmeeuwen bij. De avond van de tweede vaardag bracht ons vlakbij de Farne Islands, vogeleilanden aan de Engelse oostkust, niet ver ten zuiden van de grens met Schotland. Alken, zeekoeten en papegaaiduikers broeden hier in behoorlijke aantallen. Witsnuitdolfijnen kwamen in de boeggolf spelen en her en der werden bruinvissen gespot.

In Hansweert waren voornamelijk Nederlanders aan boord gekomen, de meesten als deelnemer aan een lezersreis van Trouw, onder aanvoering van natuurcolumnist Koos Dijksterhuis. In Aberdeen kwam de rest van de passagiers aan boord, meest Britten. In afwachting van de nieuwe gasten hebben we er een toeristisch dagje van gemaakt met een bezoek aan een estuarium waar we een visarend vlakbij met een spectaculaire duik een enorme vis uit het water zagen plukken.

Dag vier bracht ons bij Fair Isle, een eilandje dat tot de Shetlands wordt gerekend, maar eigenlijk heel geïsoleerd halverwege de Orkneys en de Shetlands is gelegen. Het geldt als het meest afgelegen bewoonde deel van het Verenigd Koninkrijk, met een bevolking van 55 zielen en verder een heleboel schapen en duizenden zeevogels. We hebben er een aangename ochtend doorgebracht tussen de papegaaiduikers, koddige zwart-witte dikkerdjes met hun fantastisch gekleurde snavels en feloranje pootjes. Ze staan altijd met de ene voet op de zijkant van de andere.

De middag was gewijd aan Mousa, een onbewoond vogeleilandje halverwege de oostkust van Shetland, met onder andere broedende grote en kleine jagers, en een roodkeelduiker die op zijn nest zat aan de oever van een zoet meertje. In een zoute lagune waren zeehonden aan het zwemmen met hun pasgeboren zwarte puppies. Mousa is vooral bekend als broedplaats van stormvogeltjes, die op zee wel wat aan zwaluwen doen denken, zwart met een witte vlek op de stuit. Hun hele leven brengen ze door op de open oceanen, fladderend over de golven. Alleen in de broedtijd komen ze aan land, waar ze in holletjes nestelen, diep verscholen onder stenen, vaak in door mensen opgestapelde muurtjes. Overdag is er niets te merken van hun aanwezigheid, afgezien van een vage olieachtige geur. Pas middenin de nacht komt de kolonie tot leven. Overal tussen de stenen hoor je dan de nestelende vogels zacht kirrende geluiden maken en in de schemering komen hun partners met een krop vol plankton uit zee, als fladderende vleermuisjes. Ze durven alleen 's nachts aan land te komen omdat ze overdag te veel risico lopen door grote jagers te pakken genomen te worden.
 
Van half elf ’s avonds tot middernacht hebben we nog een extra landing op Mousa gemaakt, speciaal om dit fenomeen te aanschouwen. Echt donker wordt het hier in juni niet meer. Veel stormvogeltjes broeden in de muren van een prehistorisch bouwwerk, een soort rond fort met een diameter van 15  m en een hoogte van 20 m, dat hier meer dan 2000 jaar geleden is gebouwd, ruim voor onze jaartelling, een zogeheten 'brock'. Een spookachtig geheel.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten