Tristan da Cunha en de weergoden
De weergoden die ons in de eerste helft van deze Atlantic
Odyssey zo vreselijk hebben tegengewerkt, hebben zich een paar dagen van hun
beste kant laten zien toen ze ons in een recordtijd naar Tristan da Cunha
hebben geblazen, waardoor we daar een volle dag eerder aankwamen dan was
berekend. Maar nu hebben ze zich weer tegen ons gekeerd. In de nacht voordat we
bij Tristan arriveerden draaide de stormachtige wind van zuidwest naar
noordwest en dat betekent grote golven en deining recht in het piepkleine
haventje, dat zich aan de NW-zijde van het eiland bevindt. En inderdaad, er kon
niet geland worden. Een delegatie eilanders slaagde er met hun reddingsboot in
langszij te komen en met acrobatische toeren aan boord te klimmen, zodat in
ieder geval de paspoorten gestempeld konden worden. Verder kwam politieman
Conrad Glass aan boord met zijn vrouw Sharon. Zij varen verder met ons mee als
passagiers. En er kwam een hevig dansende open boot langszij met vracht die wij
mee moeten nemen naar Sint-Helena, verpakt in big bags die met veel gedoe door
onze hijskraan worden opgepikt en aan boord gehesen, waarbij het nogal eens
voorkwam dat zo’n zak al drie meter hoog was opgehesen en dan door ons
slingerende schip alsnog even in zee werd gedompeld. Een heel gedoe. De vracht
bestond voornamelijk uit twee ton aardappelen voor vrienden en familie op Sint-Helena
die al maanden zonder zaten.
Er zat niets anders op dan vluchten naar de luwte aan de
zuidoostzijde van het eiland. Daar konden we in kalmer water onze zodiacs te
water laten voor een zodiaccruise langs de keienstrandjes en kliffen van Sandy
Point en Stony Hill, op zoek naar pinguïns, albatrossen en pelsrobben. De hele
volgende dag moesten we in de luwte van het eiland blijven, omdat de NW wind
was aangewakkerd tot een regelrechte storm. Pas op dag drie konden we landen,
nadat de wind naar het zuiden was gedraaid en in kracht was afgenomen.
Tijdwinst omgezet in tijdverlies. Onze middag op Tristan was aangenaam, als
altijd, met wandelingetjes door het dorp, naar de Potato Patches, en naar de
top van het piepkleine vulkaantje dat in 1961 vlak naast het dorp uit de grond
verrees, waardoor de hele bevolking geëvacueerd moest worden. Na twee jaar in
een kamp in Engeland gebivakkeerd te hebben, konden ze terugkeren naar hun vredige
eilandje, waar je ’s nachts niet op straat beroofd wordt en waar je nooit je
deur op slot hoeft te doen.
Dag vier bracht ons een prachtige landing op het naburige
onbewoonde Nightingale Island, waar miljoenen zeevogels nestelen en waar de
vogelaars onder ons het vooral gemunt hebben op drie soorten zangvogel die
nergens anders ter wereld voorkomen, de Tristanlijster, de Tristangors en
Wilkinsgors. Vooral de laatste is gezocht, want die komt alleen maar voor in
een klein stukje bos nabij de top van het eiland, met een wereldpopulatie van
een paar of veertig. De andere twee zijn talrijker en de nieuwsgierige lijsters
lopen je voortdurend voor de voeten, zodanig dat je haast je best moet doen er
niet op te trappen.
En dan nu op weg naar Sint-Helena, waarbij de weergoden
opnieuw besloten hebben ons het leven zuur te maken. In plaats van een lekkere
stevige zuidoostpassaat die ons hier meestal vlot over de oceaan blaast, hebben
we drie dagen harde wind uit het noordoosten gehad. Heel vervelend, want dat
betekent nog meer slingeren en stampen, en vooral: alweer vertraging. We komen
een dag later aan, waardoor het hele programma aan land op de schop moet om er
nog wat van te maken, en we hebben deze reis al zo verschrikkelijk weinig dagen
aan de wal gehad. Tot overmaat van ramp arriveren we op Goede Vrijdag en dan is
de hele dag alles dicht. Geen winkel, geen restaurant en zelfs geen bar of
terrasje open voor ons en men is niet bereid daar voor ons een mouw aan te passen.
We kunnen dan niet eens ergens een biertje halen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten