donderdag 17 april 2014


Tristan da Cunha en de weergoden

De weergoden die ons in de eerste helft van deze Atlantic Odyssey zo vreselijk hebben tegengewerkt, hebben zich een paar dagen van hun beste kant laten zien toen ze ons in een recordtijd naar Tristan da Cunha hebben geblazen, waardoor we daar een volle dag eerder aankwamen dan was berekend. Maar nu hebben ze zich weer tegen ons gekeerd. In de nacht voordat we bij Tristan arriveerden draaide de stormachtige wind van zuidwest naar noordwest en dat betekent grote golven en deining recht in het piepkleine haventje, dat zich aan de NW-zijde van het eiland bevindt. En inderdaad, er kon niet geland worden. Een delegatie eilanders slaagde er met hun reddingsboot in langszij te komen en met acrobatische toeren aan boord te klimmen, zodat in ieder geval de paspoorten gestempeld konden worden. Verder kwam politieman Conrad Glass aan boord met zijn vrouw Sharon. Zij varen verder met ons mee als passagiers. En er kwam een hevig dansende open boot langszij met vracht die wij mee moeten nemen naar Sint-Helena, verpakt in big bags die met veel gedoe door onze hijskraan worden opgepikt en aan boord gehesen, waarbij het nogal eens voorkwam dat zo’n zak al drie meter hoog was opgehesen en dan door ons slingerende schip alsnog even in zee werd gedompeld. Een heel gedoe. De vracht bestond voornamelijk uit twee ton aardappelen voor vrienden en familie op Sint-Helena die al maanden zonder zaten.

Er zat niets anders op dan vluchten naar de luwte aan de zuidoostzijde van het eiland. Daar konden we in kalmer water onze zodiacs te water laten voor een zodiaccruise langs de keienstrandjes en kliffen van Sandy Point en Stony Hill, op zoek naar pinguïns, albatrossen en pelsrobben. De hele volgende dag moesten we in de luwte van het eiland blijven, omdat de NW wind was aangewakkerd tot een regelrechte storm. Pas op dag drie konden we landen, nadat de wind naar het zuiden was gedraaid en in kracht was afgenomen. Tijdwinst omgezet in tijdverlies. Onze middag op Tristan was aangenaam, als altijd, met wandelingetjes door het dorp, naar de Potato Patches, en naar de top van het piepkleine vulkaantje dat in 1961 vlak naast het dorp uit de grond verrees, waardoor de hele bevolking geëvacueerd moest worden. Na twee jaar in een kamp in Engeland gebivakkeerd te hebben, konden ze terugkeren naar hun vredige eilandje, waar je ’s nachts niet op straat beroofd wordt en waar je nooit je deur op slot hoeft te doen.

Dag vier bracht ons een prachtige landing op het naburige onbewoonde Nightingale Island, waar miljoenen zeevogels nestelen en waar de vogelaars onder ons het vooral gemunt hebben op drie soorten zangvogel die nergens anders ter wereld voorkomen, de Tristanlijster, de Tristangors en Wilkinsgors. Vooral de laatste is gezocht, want die komt alleen maar voor in een klein stukje bos nabij de top van het eiland, met een wereldpopulatie van een paar of veertig. De andere twee zijn talrijker en de nieuwsgierige lijsters lopen je voortdurend voor de voeten, zodanig dat je haast je best moet doen er niet op te trappen.

En dan nu op weg naar Sint-Helena, waarbij de weergoden opnieuw besloten hebben ons het leven zuur te maken. In plaats van een lekkere stevige zuidoostpassaat die ons hier meestal vlot over de oceaan blaast, hebben we drie dagen harde wind uit het noordoosten gehad. Heel vervelend, want dat betekent nog meer slingeren en stampen, en vooral: alweer vertraging. We komen een dag later aan, waardoor het hele programma aan land op de schop moet om er nog wat van te maken, en we hebben deze reis al zo verschrikkelijk weinig dagen aan de wal gehad. Tot overmaat van ramp arriveren we op Goede Vrijdag en dan is de hele dag alles dicht. Geen winkel, geen restaurant en zelfs geen bar of terrasje open voor ons en men is niet bereid daar voor ons een mouw aan te passen. We kunnen dan niet eens ergens een biertje halen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten