Het is haast niet te geloven: buiten Nederland is Tristan
da Cunha, het meest afgelegen bewoonde plekje op aarde, in de onmetelijke
zuidelijke Atlantische Oceaan, ongeveer halverwege Kaapstad en Buenos Aires,
mijn meest bezochte eiland. Alleen op Schiermonnikoog en Terschelling ben ik
vaker geweest. Tienmaal was ik bij Tristan. Sint-Helena en Ascension delen een
tweede plaats met acht bezoeken, en op derde positie komt Zuid-Georgië waar ik
‘slechts’ zeven maal ben geweest. Eind maart ga ik weer die kant op, met de Plancius van Oceanwide Expeditions, een
expeditiecruiseschip met ongeveer honderd passagiers. Ik mag die passagiers
vermaken met lezingen over van alles en nog wat, tijdens deze reis die Atlantic Odyssey heet, en die ons voert
vanaf Vuurland via Antarctica, Zuid-Georgië, Tristan da Cunha, Sint-Helena en
Ascension naar de Kaapverdische Eilanden in de noordelijke tropen. Het is een
fantastische tocht die een enorme verscheidenheid biedt aan zeevogels, walvissen,
dolfijnen, bijzondere eiland-levensvormen en eilandfolklore. Het schip verhuist
hierbij van zuidpoolgebied naar noordpoolgebied, aan het eind van het
toeristenseizoen in de Antarctische zomer en aan het begin van het noordelijke
voorjaar. Ik heb die tocht al vele malen mogen maken, meestal met het veel
kleinere Russische schip Professor
Molchanov, dat inmiddels uit de vaart is genomen.
Mijn
volgende bezoek had eigenlijk al de dertiende keer zullen zijn, maar het gaat
niet altijd goed. Het is nu twee keer achter elkaar mislukt. Afgelopen april
zijn we door motorpech niet verder gekomen dan Zuid-Georgië, het eiland van de
grote albatrossen en de koningspinguïns. Tien dagen hebben we daar vastgezeten
voordat een Argentijns schip ons kon komen ophalen om ons naar Montevideo te
brengen. In de pers is het breed uitgemeten. ‘Toeristenschip gestrand in
Antarctica’ kopten de kranten. Maar we lagen gewoon netjes en veilig aan de
kade in Grytviken, de voormalige Noorse nederzetting waar tot in de jaren
zestig walvissen aan mootjes werden gehakt. Daar hadden we, in afwachting van
de Argentijnen, een extra lange vakantie, wat niet bepaald een straf was.
Zuid-Georgië is met stip het allermooiste eiland ter wereld, met meer dan
tweeduizend meter hoge sneeuwtoppen, gletsjers die tot in zee afdalen, en een
onvoorstelbare rijkdom aan albatrossen, pinguïns en pelsrobben. Het spannendste
wat ons daar is overkomen is een Tsoenami-waarschuwing, als gevolg van een
aardbeving op de zeebodem halverwege Kaap Hoorn en Antarctica. We hadden al
visoenen hoe we vanaf een veilige heuvel moesten toezien hoe het schip op de
kade gesmeten zou worden. Maar na tien minuten werd de waarschuwing
ingetrokken. We hoefden niet de heuvel op en op het uitgerekende tijdschip
hebben we nog niet een rimpeling van het water kunnen waarnemen.
Hoe dan
ook, het geplande bezoek aan Tristan da Cunha ging niet door. Een ramp voor die
passagiers (voornamelijk Britten en Amerikanen) die speciaal geboekt hadden
omdat ze per se Tristan moesten scoren. Er was een Schotse vrouw aan boord die
we in 2010 ook al hadden meegehad, maar toen hebben we drie dagen in hondenweer
op de rede van Tristan liggen stampen, zonder dat we de kans kregen aan land te
gaan. Deze reis was haar herkansing. Tja, nu zal ze het dan toch nog een derde
keer moeten proberen.
Ook
afgelopen december ging het mis. Ik zou met het Britse schip Island Sky een korte oversteek maken van
Kaapstad naar Punta Arenas in Zuid-Chili, via Tristan da Cunha, Zuid-Georgië en
de Falklandeilanden. Op Tristan zouden we een dag of vijf blijven, waarbij we
daar oudejaarsavond zouden vieren en ook bij mensen thuis op het eiland zouden
overnachten. Het jaar daarvoor was ik er ook met de Island Sky geweest. Toen hebben we er Kerstmis gevierd en heb ik
gelogeerd bij Martin en Iris Green. In 1993 was ik op Tristan te gast bij hun
trouwerij. Maar nu kwam enkele weken voor vertrek het bericht dat het schip
stuk was en drie maanden het droogdok in moest. Drie achtereenvolgende reizen
werden afgelast, waaronder die van mij. Twee keer achter elkaar mis. Het voelt
alsof Onze Lieve Heer het met mijn tien bezoeken aan Tristan wel welletjes
vindt en nu iedere keer een truc bedenkt om het niet door te laten gaan.
Mijn
eerste bezoek aan Tristan is dit jaar twintig jaar geleden. Toen heb ik er een
aantal weken doorgebracht, met als excuus dat ik zonodig moest onderzoeken hoe
het gesteld was met het al dan niet uitgestorven endemische niet-vliegende
waterhoentje aldaar. Over mijn belevenissen heb ik Het waterhoentje van Tristan da Cunha geschreven, dat in 1997 bij
Atlas verscheen, drie drukken heeft mogen beleven en niet meer verkrijgbaar is
(ja, soms bij Bol.com). Als ik aan boord het bizarre verhaal over dat
waterhoentje vertel krijg ik steevast te horen dat ik daar een boek over moet maken
in het Engels, omdat in Engeland nu eenmaal heel veel Tristangekken rondlopen
die ik met zo’n verhaal een enorm plezier zou doen. Het is ons destijds niet
gelukt mijn waterhoentje in het Engels vertaald te krijgen. Inmiddels ben ik
zoveel meer te weten gekomen over het eiland en over de waterhoentjes dat een
regelrechte vertaling niet meer up to
date zou zijn. Ik zou het boek dus eigenlijk helemaal opnieuw moeten
samenstellen, en dan bij voorkeur direct in het Engels, uiteraard met hulp van
een native speaker. Dat wordt voor
mij voor de komende jaren een mooi project om over na te denken. Over het
waterhoentje zelf heb ik al een update opgenomen in Mijn vogels dat in 2007 bij Atlas is uitgekomen.
Als het
mij lukt een boek over Tristan in het Engels te doen verschijnen, neem ik wel
een risico. Als er iets is waar de inwoners van dat eiland allergisch voor
zijn, dan is het wel dat er over hen geschreven wordt. In 1961 vond een kleine
vulkaanuitbarsting op Tristan plaats, toevallig net naast het enige dorp dat
het eiland rijk is. De voltallige bevolking, 300 personen, zeven families,
heeft toen een jaar in een opvangkamp in Engeland gezeten. Daar zijn ze
binnenstebuiten gekeerd door wetenschappers en de pers en zijn de meest
afschuwelijke dingen over hen geschreven, waarbij men termen als incest en
inteelt niet schuwde. Voor de eenvoudige en godsvruchtige eilanders was dat
onverdraaglijk en ze waren dan ook maar wat blij dat ze na een jaar terug
konden naar hun veilige eilandje. Ongeacht hoe afgelegen ze wonen, ze zitten
daar toch in zekere zin op hun eenzame rots voor de hele buitenwereld te kijk.
Over de hele wereld lopen nieuwsgierige Tristangekken rond (zoals ik) die
precies willen weten wat ze daar doen en met wie. In de Tweede Wereldoorlog was
er vanuit Zuid-Afrika een ploegje jonge mannen heen gestuurd om er een
radiostation op te zetten. Een van hen had er een onschuldige, prille romance
met een meisje van het eiland, die niet verder ging dan een gestolen kusje in
een appelboomgaard, en avondenlang bij het haardvuur bij haar thuis stiekem
handjes vasthouden, onder het welwillend toeziend oog van haar ouders. Hij
heeft daar een boek over geschreven. Dat boek staat op Tristan op de zwarte
lijst. Zo zwart dat ik niet denk dat er nu nog iemand op het eiland rondloopt
die het gelezen heeft en werkelijk weet waarover het gaat. Maar iedereen weet
dat dat boek eilandgeheimen aan de buitenwereld heeft verraden. In 1985 bezocht
de Britse journalist Simon Winchester het eiland. Hij schreef erover en
citeerde daarbij een passage uit dat verboden boek. Het gevolg was dat toen hij
er een paar jaar later weer kwam, hem de toegang tot het eiland werd ontzegd.
Hij moest aan boord blijven. Zelfs zo recent als in 2009 overkwam hem dat nog.
Hij kwam er toen net als ik als gids op een expeditiecruiseschip en had van
tevoren over zijn lot gecorrespondeerd met de Island Council. Het mocht niet baten. De affaire is zeventig jaar
oud, het verboden boek zestig jaar, Simons misdaad bijna dertig jaar, maar men
is onverbiddelijk. Zijn levenslange verbod om het eiland te betreden blijft van
kracht. Ik ben op Tristan onder meer goed bekend met het (inmiddels bejaarde)
jongere broertje van het meisje. Bij mijn komende bezoek wil ik heeeel
voorzichtig eens proberen de kwestie aan te snijden. Misschien wil Onze Lieve
Heer het niet hebben en laat hij daarom mijn reizen naar Tristan da Cunha in
het honderd lopen.
Heerlijk leesvoer.
BeantwoordenVerwijderen